Pedagogisch Engagement

Pedagogisch Engagement

 

Voor iedereen die zich inzet voor de jeugd...                                                                                                                                                                                                                                                                     

  • Home
  • Schrijfsels
    • Nieuws
    • Columns
    • Artikelen
    • Archief
  • Wie ben ik
    • Persoonlijk
    • CV
  • Contact
Je bent hier: Home / Archief voor ypeakkerman

Aanhoudende Zorg

november 3, 2019 By ypeakkerman Reageer

Zet ouders niet voor de klas maar in het bestuur

Er is geen enkele reden om de grondwettelijk geregelde vrijheid van onderwijs ter discussie te stellen. Wel zijn er alle reden om dat te doen met een ander onderdeel van artikel 23, nl. de ‘aanhoudende zorg van de Regering’. Want in die zorg heeft de regering wel erg opzichtig gefaald de afgelopen vier decennia. Dit is in 2016 al vastgesteld door de Commissie Dijsselbloem en sindsdien is het alleen maar erger geworden: een aantal grote financiële schandalen, afbrokkeling van de kwaliteit van het onderwijs, een afrekencultuur met prestatie-indicatoren, een hoge werkdruk, veel burn-out en een groeiend lerarentekort. Het is dus zeer de vraag of het onderwijs bij de overheid nog in goede handen is. Dit artikel biedt een analyse en bevat enkele voorstellen om uit deze impasse te komen. Het is wel een zaak van lange adem.

1. Achterhoedegevecht

Het kabinet van de liberaal Cort van der Linden heeft de vrijheid van onderwijs heel slim geregeld. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens toezicht. Anders gezegd, “je mag de kinderen bijbrengen wat je wilt, maar je mag het niet stiekem doen”. Het huidige maatschappelijk debat over de uitwassen van de onderwijsvrijheid laat zien dat dit arrangement werkt. Want dit debat kan op zich al een corrigerende werking hebben, of aanleiding zijn tot nadere regelgeving. Dit illustreert de waarde van dit grondwettelijk vastgestelde arrangement. De discussie over de regeling van de vrijheid van onderwijs als zodanig is dan ook een achterhoedegevecht.

2. Hoezo aanhoudende zorg?

Het echte probleem van art. 23 zit ‘m in feit dat de Regering zijn hand volstrekt heeft overspeeld met zijn verantwoordelijkheid voor de aanhoudende zorg. Hij heeft die verantwoordelijkheid zelfs misbruikt door te stimuleren dat grote instellingen en schoolbesturen ontstaan, door scholen steeds meer als concurrerende bedrijven te zien en door ‘afstandelijk bestuur’ in de hand te werken. Aldus heeft de Regering bevorderd dat onderwijsbeleid een exclusieve aangelegenheid is van een kongsi van grote schoolbesturen, sectororganisaties, adviescolleges, agentschappen en organisatiebureaus die aan leraren voorschrijven wat ze moeten doen, maar hen in feite hun vak en hun beroepstrots afpakken. Er is een afrekencultuur gecreëerd waardoor de burn-out onder leraren groot en het onderwijs een onaantrekkelijke werkgever geworden is. Zie daarvoor een essay van Waslander en Hooge[1]. Zelfs de vakbonden hebben zich daarin mee laten zuigen, maar daar komen ze op terug dankzij de wilde acties van een Gideonsbende van moedige leraren.

3. De burger betaalt het gelag

Opvallend is dat in het bovengenoemd essay ouders helemaal niet voorkomen, laat staan burgers die om andere redenen dan ouderschap belang hebben bij goed onderwijs. Dus ook in de onderwijssociologie en de bestuurskunde is de burger kennelijk compleet buiten beeld geraakt, wat vanuit wetenschappelijk oogpunt laakbaar is. Echter, bij de totstandkoming van artikel 23 in 1917 was de bestuurlijke verantwoordelijkheid van burgers, al dan niet met schoolgaande kinderen, een gegeven; het aantal bijzondere scholen was veel groter dan het aantal openbare. Schoolbestuur zat ook veel dichter op de dagelijkse praktijk zodat sprake was van een grotere praktijksensitiviteit. Op de openbare scholen was de sturing ook veel nabijer: de gemeenten waren kleiner en de gemeenteraden hadden daardoor een grotere rechtstreekse betrokkenheid. Naar schatting waren in de 70er jaren van de vorige eeuw zeker 50.000 burgers bestuurlijk verantwoordelijk in zo’n 5000 stichtingen, verenigingen en andere rechtspersonen zoals congregaties[2]. Het openbaar onderwijs viel onder ca. 850 gemeenten[3]. Die betrokkenheid is door de bestuurlijke schaalvergrotingen en de gemeentelijke herindeling tot ca. 10% gereduceerd, zowel kwantitatief als kwalitatief. Want de huidige besturen opereren afstandelijk en de Raden van Toezicht worden doorgaans bevolkt door klonen van zulke bestuurders. Het openbaar onderwijs is ondergebracht bij stichtingen waarop de gemeenteraad hooguit nog een indirecte invloed heeft (vgl. BOOR in Rotterdam). Daarmee is het openbaar onderwijs qua rechtsvorm bijzonder geworden.

De ontwikkelingen in de governance de afgelopen decennia geleid tot teloorgang van het vak van de leraar, maar ook tot een ernstig democratisch tekort.  Daar ligt een oorzakelijk verband, in die zin dat de afgenomen bestuurlijke verantwoordelijkheid van burgers bij het onderwijs geleid heeft tot slechter beleid op het terrein van personeel, financiën en inhoud, zowel pedagogisch als onderwijskundig. Want burgers hebben toch helemaal niet gevraagd om zo’n contraproductieve governance? Maar ze betalen wel het gelag, letterlijk en figuurlijk. Hoezo ‘Goed Bestuur’?

4. Spanningen tussen ouders en leraren

Veel ouders en andere belanghebbende burgers is dus hun bestuurlijke verantwoordelijkheid afgenomen. Ouders is bovendien aangepraat dat ze zich kunnen gedragen als consumenten in plaats van burgers die een publieke voorziening moeten dragen. Geen wonder dat veel leraren zoveel problemen hebben met ouders die voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten. Ouderbetrokkenheid anno 2019 komt erop neer dat machteloze leraren en machteloze ouders het maar met elkaar moeten zien te rooien. . Maar in feite heeft de governance in het onderwijs de ouders en de leraren tegen elkaar uitgespeeld. Het doet denken aan de tabakslobby toen die terrein verloor aan de CAN, de Club van Actieve Niet-Rokers. “Samen lossen we het wel op” werd hun slogan en die ligt ook ten grondslag aan de heersende ideologie van de ouderbetrokkenheid.

5. Wat nu? Vijf voorstellen

Sommige dingen kunnen snel geregeld en voor andere geldt dat je niet over één nacht ijs moet gaan. Dit is een complexe aangelegenheid en wat ontstaan is kun je niet zomaar terugdraaien. Daarom is bezinning vooraf cruciaal. Dan is het ook ‘Dijsselbloem-proof’. Derhalve deze vijf voorstellen.

  1. Ouders krijgen een plek in de Onderwijsraad, net zoals dat enige jaren terug met leraren is gebeurd. Dat is een no-regret optie die snel kan worden geregeld.
  2. Ouders treden toe tot de Raden van Toezicht van de schoolbesturen en vorken daarin een gekwalificeerde meerderheid. Ook dat kan per direct want die Raden werken met coöptatie.
  3. Een onderzoek met als hypothese: “De crisis in het onderwijs, gekenmerkt door prestatiedruk, burn-out, een gapend lerarentekort, afnemende kwaliteit en toenemende achterstanden is een rechtstreeks gevolg van het feit dat burgers niet meer het bestuur vormen van de school”. Dit onderzoek gaat op ‘Popperiaanse’ wijze op zoek naar verificatie en falsificatie van deze stelling en ware aan te besteden via de tweede geldstroom van het Nationaal Regieorgaan Onderwijs (NRO).
  4. Een scenario-studie waarin de volgende vraag centraal staat: “Wat zou er gebeuren als alle bijzondere schoolbesturen verenigingen worden en al het openbaar onderwijs weer rechtstreeks onder de gemeente valt”? Je zou dit bij de Argumentenfabriek neer kunnen leggen of bij de NSOB.
  5. Experimenten met het ‘schoolcuratorium’. Dit houdt in dat bij een of meerdere scholen van een groot schoolbestuur de ouderraad wordt vervangen door een orgaan dat gemandateerd bevoegd gezag is. In dat curatorium zitten ouders maar ook andere betrokken burgers kunnen deelnemen. Binnen afgesproken financiële kaders met het grote schoolbestuur vormt dit curatorium het bevoegd gezag over de school, en is dus verantwoordelijk voor het personele, het financiële en het inhoudelijke beleid. Dit proberen we uit in 12 experimenten in den lande. Dat is ‘Dijsselbloem-proof’. 

[1] https://www.nro.nl/wp-content/uploads/2014/10/Zicht-op-Sturingsdynamiek_405-14-401-integratierapport-Waslander-Hooge-Theisens.pdf

[2] Een schatting op basis van Van Kemenade et al: Onderwijs,: Bestel en Beleid. Groningen, 1981

[3] https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2018/52/sterkste-daling-aantal-gemeenten-sinds-2001

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement

Broken Dreams

juli 18, 2019 By ypeakkerman Reageer

Op woensdag 17 juli mocht ik inspreken bij de Rotterdamse Raadscommissie Zorg, Onderwijs, Cultuur en Sport (ZOCS). De vergadering had maar één  onderwerp, het welzijnswerk in het gebied Feijenoord en het brede ongenoegen over de performance van Humanitas, die organisatie die door voormalig wethouder Hugo de Jonge de welzijnsopdracht was gegund. Het was ook de tweede keer dat dit onderwerp in de raadscommissie aan de orde was. Hieronder mijn inbreng. Aanwezig waren de gemeenteraadsleden van de commissie ZOCS en wethouder Sven de Langen.

 

Beste raadsleden, beste wethouder,

Een jaar of 14 geleden ben ik in de wijk Feijenoord komen wonen. Ik ben van Feijenoord gaan houden en ben me ook gaan inzetten voor de jeugd in de wijk, in het bijzonder voor de velen die zich op Feijenoord  met de jeugd engageren.

In die tijd was ik nog rijksambtenaar. In 2011 mocht ik de namens het Rijk de onderhandelingen doen met de gemeente Rotterdam over de inbreng van het ministerie van OCW in het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Het viel me daarbij op dat de gemeente er heel goed in is aan te voeren dat Rotterdam Zuid een heel kwetsbaar gebied was, dat het daarom een status aparte verdient, en dat dit rechtvaardigt dat het Rijk met extra middelen en aanvullend beleid komt. OCW heeft dat gedaan: er kwam een interessante set van afspraken en het departement schonk  €5,6 miljoen.

Ik was ook erg gemotiveerd om die onderhandelingen te doen. Omdat ik op die manier iets kon betekenen voor de Feijenoordse jeugd. En omdat de gemeente de Children’s Zone wilde invoeren. Dat zag ik helemaal zitten, want ik had op OCW ook al het idee ontwikkeld van een ‘village to raise a child’. De notie dat iedereen ertoe doet in de opvoeding en vorming van kinderen: ouders, bewoners, vrijwilligers, beroepskrachten uit alle pedagogische disciplines, sociaal ondernemers, werkgevers. Als die met elkaar in een hecht verbond een samenleving vormen dan kan de jeugd daarin gedijen en groeien. Op Feijenoord ontdekte ik dat het in de praktijk ook zo werkt. Als de Feijenoorders hand in hand gaan voor hun pedagogische opdracht dan gebeuren er mooie dingen, zo heb ik zelf al die jaren mogen ondervinden. Er waren veel activiteiten en die hebben enorm bijgedragen aan de saamhorigheid in de wijk. Zo’n ontwikkeling zou op Feijenoord ook door de gemeente worden gestimuleerd; dat was de Children’s Zone. Bovendien: Feijenoord zou een ‘focuswijk’ worden. Dan verwacht je dat alle instanties om de wijk heen gaan staan om er een plek van te maken waar je je kind graag op laat groeien.

Welnu, dat is allemaal behoorlijk tegengevallen. Als ik het gemeentelijk jeugd- en welzijnsbeleid op Feijenoord van de afgelopen 10 jaar samen moet vatten: gebrek aan consistentie, gebrek aan regie, gebrek aan investeringen, en gebrek aan empathie jegens de mensen van de dagelijkse praktijk. En een overdaad aan personele discontuiteit: het lijkt er wel een Afrikaans weeshuis. En de kinderen op Feijenoord zitten al vaak met hechtingsproblematiek.

Ik heb Hugo de Jonge de afgelopen jaren meerdere keren uitgenodigd om samen met de burgers en de wijkpartners te komen tot afspraken over de ontwikkeling van zo’n ‘village to raise a child’. Vergeefs. Ik heb ook de burgemeester daarvoor benaderd. Vergeefs. Ik ben opgegaan voor een Right to Challenge, zodat burgers zelf de verantwoordelijkheid zouden nemen voor het pedagogisch klimaat in de wijk. Vergeefs. En na die Humanitas-beslissing heb ik Hugo de Jonge gevraagd de nieuwe aanbieder aan te sporen om toch zoveel mogelijk van het goede wat er was te behouden. Vergeefs.

En wat het welzijnsbeleid betreft: in drie achtereenvolgende aanbestedingsrondes is alles wat er op Feijenoord aan samenlevingsopbouw en aan jeugdwerk was volledig teniet gedaan. De jeugd op Feijenoord is maar bitter weinig opgeschoten met 10 jaar gemeentelijk jeugd- en welzijnsbeleid. De gemeente Rotterdam levert niet de oplossing voor de problemen van Feijenoord; de gemeente ís één dan die problemen, en niet de geringste.

Ik ben geen rijksambtenaar meer. Maar als ik het nog was, dan had ik de  bewindslieden er allang van op de hoogte gesteld hoe de gemeente zelf de status aparte die Feijenoord geniet in het Rijksbeleid veronachtzaamt. En hoe de burger daarbij ook altijd het nakijken heeft gehad. Het had een interessant gesprek opgeleverd met minister Kajsa Ollongren.

Maar ik ben eerst en vooral burger van deze stad, en daarom deel ik mijn waarnemingen met jullie, zodat jullie je er als volksvertegenwoordigers en als gemeentebestuur je voordeel mee kunt doen. Dat heb ik ook gedaan in de richting van de wijkraad Feijenoord.

Ik heb drie voorstellen:

  1. Een onafhankelijk onderzoek, door de Rekenkamer, naar het gemeentelijk jeugdbeleid van de afgelopen 10 jaar op Feijenoord, inclusief de Children’s Zone en het welzijnsbeleid.
  2. Ontbinding van het contract met Humanitas, en dat de welzijnsopdracht opnieuw wordt opengezet. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Doe daarbij twee dingen: a. dat aanbieders ook kunnen opteren voor een deel van de opdracht; b. dat de burgers een stevige stem hebben in het programma van eisen en in de besluitvorming.
  3. Een jeugdkansenplan voor Feijenoord, waarbij gebruik gemaakt wordt van de extra middelen die het Rijk in het kader van het NPRZ beschikbaar heeft gesteld. Een voorstel van die strekking heb ik in de vorige collegeperiode al eens aan Marco Pastors en aan Sven de Langen gedaan. Ik leg het graag ook nog een keer aan jullie voor, als jullie daar prijs op stellen.

Beste mensen,

De kinderen en jongeren van Feijenoord, ze verdienen onze gezamenlijke inzet. Daarom eindig ik met deze prachtige aansporing van het grootste kind dat Rotterdam ooit heeft voortgebracht. Dat is Desiderius Erasmus.

“Laten we overwegen hoeveel we van onze kinderen houden, hoe veelzijdig en veeleisend een goede opvoeding is, maar ook hoe schitterend haar resultaat. Vergeet niet hoe vlot een kind alles opneemt en hoe soepel zijn geest is, hoe gemakkelijk het iets aanleert dat goed is en bij de menselijke natuur past, zeker als vriendelijke mensen het spelenderwijs weten aan te brengen.’

Ik wens de jeugd op Feijenoord heel veel van zulke mensen toe.

Zeer bedankt voor jullie aandacht.

 

Ype Akkerman, 17 juli 2019, burger van Rotterdam

 

 

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng, penden

Dorp aan de rivier

juli 16, 2019 By ypeakkerman Reageer

Feijenoord: 150 jaar gemengde wijk

Robert Putnam heeft zich vergist toen hij stelde dat een gemengde wijk gepaard gaat met onderling wantrouwen (1). Dat is goed nieuws, ook in het licht van het actuele wereldgebeuren. Ware het niet dat in 2018 een rapport van de WRR uitkwam waaruit bleek dat diversiteit in een wijk wel degelijk een issue kan zijn (2). We zijn er dus nog niet uit. En dit voorjaar verscheen de integratienota van de gemeente Rotterdam die eerst en vooral oproept eens met wat meer ontspanning naar de thematiek van integratie en diversiteit te kijken (3). Misschien kunnen we nu ook eens kijken naar hoe het er op het niveau van het dagelijks leven toegaat? Daarvoor gaan we naar de ‘superdiverse’ Rotterdamse wijk Feijenoord, één vierkante kilometer in omvang, met 8200 inwoners die voor 85% van allochtone herkomst zijn.

Hand in hand
Feijenoord is al vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw een gemengde wijk. De ontwikkeling van de havengerelateerde bedrijvigheid leidde tot een flinke immigratiestroom van ongeschoolde werkkrachten uit Brabant, Limburg, Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden. De overheid was nog in alle opzichten nachtwakerstaat zodat het bedrijfsleven vrij spel had deze nieuwe Rotterdammers uit te buiten. De sociale en pedagogische ontwikkeling van de wijk was volledig een zaak van verzuild particulier initiatief. De Rotterdamse maatschappelijke elites gingen daarbij om strijd in de ontwikkeling van een sociale structuur waarin gezinnen op regel kwamen en kinderen hun vorming en ontwikkeling kregen. Aanvankelijk waren dat vooral de katholieken en de protestanten, naderhand ook de socialisten en liberalen. Opmerkelijk is het verhaal van Louis Gompertz, een bewogen pastoor die in ruim tien jaar de basis legde voor een bloeiende parochie met een kerk, scholen, jeugdwerk en ander initiatief dat gericht was op de kwaliteit van leven. Gompertz was ook één van de personen die van zich liet horen in een enquetecommissie over de mensonterende arbeidsomstandigheden bij de spoorwegen. Hij was bepaald geen vriend van Lodewijk Pincoffs en zag zich in zijn gelijk bevestigd toen bleek dat die de boel behoorlijk getild had.  Dat Feijenoord overigens geen rozentuin was blijkt wel uit het feit dat Gompertz altijd een geladen revolver en een grote zwarte hond bij zich had als hij er in zijn parochie op uittrok. Het sociale leven ontwikkelde zich volledig verzuild maar door de toenemende welvaart en de secularisatie waren daar een eeuw later de scherpe kantjes wel van af. En zo heeft Nederland Feijenoord leren kennen als een wijk waar in de 60er jaren ‘geluk nog heel gewoon was’.

Quaevis terra patria
De tweede immigratiegolf vanaf de 70er jaren van de vorige eeuw leidde tot een heel andere en veel complexere gemengdheid van de wijk. Deze immigranten kwamen van over de hele wereld en konden zich niet zoals hun voorgangers optrekken aan congruente maatschappelijke elites. Velen brachten de Islam mee, een godsdienst die met de westelijke wereld een veel brisantere en langere animositeit kent dan ooit tussen de katholieken en protestanten het geval was. De nieuwe Feijenoorders kennen een grote diversiteit in cultuur, taal , tradities en levensbeschouwing. De spanningen op wereldniveau laten de mensen in de wijk niet onberoerd. De overheid kreeg in de afgelopen 40 jaar geleidelijk aan meer greep op het maatschappelijk leven maar of dat bijgedragen heeft aan het opbouwen van een hechte samenleving van de nieuwe Feijenoorders valt zeer te betwijfelen. De armoede in deze wijk is aanzienlijk en zet de kwaliteit van leven van velen sterk onder druk. Op het gebied van integratie- en inburgeringsbeleid heeft de overheid in al die decennia ook niet bepaald een vaste hand gehad. Verklaart dat wellicht ook dat de schotels in de wijk gericht zijn op Istanboel, Marrakech en andere oorden van de verhalen uit duizend en één nacht? Heel de wereld is mijn vaderland, dat kunnen vele Feijenoorders Erasmus nazeggen.

Kalmte kan ons redden
Gezien die complexe gemengdheid knijpen we hier op Feijenoord al in onze handjes dat deze minderheden in een vreedzame co-existentie naast elkaar leven. Elk van de factoren die de complexiteit van deze wijk uitmaken houdt voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen een risico in. Radicalisering, de gebeurtenissen in Parijs, Keulen, Brussel en Rotterdam en het vluchtelingendebat horen daarbij. Daar staat tegenover dat de Feijenoorders elkaar doorgaans wel goed weten te vinden als het gaat om de vorming en ontwikkeling van de kinderen en jongeren in de wijk. Dat zal ook liggen aan de natuurlijke aandrang van de mens tot gemeenschapsvorming en aan ieders besef dat de toekomst van deze wijk aan de jeugd is. Als we met geduld en beleid bouwen aan een wijk die ook een samenleving is en waar je je kinderen graag op wilt laten groeien, dan hebben we nog een hele eeuw om er wat van te maken. Alles is veel voor wie niet veel verwacht.

 

  1.  www.volkskrant.nl/wetenschap/gemengde-wijk-leidt-niet-tot-onderling-wantrouwen~a4185033/
  2. https://www.wrr.nl/publicaties/verkenningen/2018/05/29/de-nieuwe-verscheidenheid
  3. https://rotterdam.raadsinformatie.nl/document/7377969/1/19bb12100

Categorie: Nieuws, Pedagogisch Engagement

Hand in hand voor jeugdkansen (1)

november 21, 2017 By ypeakkerman Reageer

Ieder kind telt. Ieder kind verdient het geliefd te zijn om wie het is en te worden uitgedaagd op het kan. Dat het beseft dat zijn leven waard is geleefd te worden, dat zijn talent en mogelijkheden uit de verf komen, en dat hij de kennis en de vaardigheden, de attitudes en de inzichten verwerft voor volwaardig samenleven en een eerbaar beroep. En, zoals Erasmus ons voorhoudt, het geluk te ervaren om te willen zijn wat je bent. Dat is in Nederland niet voor ieder kind weggelegd. Te veel kinderen groeien op in armoede, lijden onder kindermishandeling of zitten in andere toestanden die hun startpositie en jonge levensloop negatief beïnvloeden. Deze ‘sociale kwestie’ is inmiddels in tal van rapporten en adviezen voor het voetlicht gebracht. Ongelijkheid van kansen is  slecht vanuit maatschappelijke en vanuit financieel-economische optiek, zo is genoegzaam bekend. Maar er ligt hier vooral ook een morele opdracht; komt het niet ieder kind toe te delen in het verheffingsideaal dat ons zo veel gebracht heeft?

Velen zetten zich ervoor in. 

Kansengelijkheid is al langer onderwerp van publiek en politiek debat, vooral in de onderwijswereld. We beseffen echter steeds meer hoezeer armoede en gezinsomstandigheden de uitgangspositie van kinderen bepalen, en ook dat daar wel degelijk iets aan te doen valt. Maar laten we de velen niet vergeten die zich in andere disciplines en verbanden inzetten voor deze kinderen en jongeren, vrijwillig of beroepsmatig. Met elkaar vormen ze een geweldig potentieel, al die mensen die zich in de praktijk van alledag wijden aan deze belangrijke maatschappelijke en pedagogische opdracht: in gezinsondersteuning en opvoedingsvoorlichting, armoedebestrijding en schuldhulpverlening,  babyzorg en vroege-jeugdvoorzieningen, speeltuinen en kinderboerderijen, wijkteams, jeugdhulpverlening en gezondheidszorg, geloofsgemeenschappen en onderwijs, sport en kunsten, bibliotheek, media en kinderboekenschrijvers, jongerenwerk en kindwelzijn, politie en justitie, sociaal ondernemers en de vele bedrijven die van betekenis zijn voor de vorming van jongeren en kansen bieden op sociale mobiliteit. Wie eigenlijk niet? De organisaties van waaruit deze mensen werken, de gemeenten en de Rijksoverheid hebben met elkaar maar één taak, dat is ervoor te zorgen dat dit werk ook daadwerkelijk en zo goed mogelijk uit de verf komt. Het betekent sturing die motiveert, beleid dat werkt, regels die kloppen, aanmoedigen van verbinding, waarborgen van duurzaamheid en geld waar nodig. Wat dat laatste betreft; schraalhans is tot op heden keukenmeester.

Bestuur en beleid kunnen beter

Want wie zich in het overheidsbeleid verdiept moet vaststellen dat een gevoel voor urgentie te wensen overlaat. Je moet het hele Regeerakkoord doorploegen om maar enigszins een beeld te krijgen van wat het Kabinet met deze kinderen en jongeren voorheeft en dat levert een versnipperd en weinig samenhangend beeld op. Een beeld ook dat niet bepaald blijk geeft van een ferme wil. Er zijn gelukkig gemeenten die dat beter doen, al was het maar om dat zij een beter zicht hebben op het geheel en omdat ze het belang van de kwestie scherper zien. Maar worden zij door rijksbeleid en regelgeving voldoende ondersteund in hun jeugdkansenbeleid? Beleid en bestuur zijn bovendien nog sterk verkokerd en veel van de betrokken organisaties weten elkaar niet goed te vinden. Overigens heb ik ondervonden dat dit op het niveau van de dagelijkse praktijk veel minder het geval is. Daar voelen de mensen de hitte van de dag en als ze elkaar leren kennen ontdekken ze dat ze veel aan elkaar kunnen hebben en dat samenwerken loont. Maar kom je op de niveaus waar dit praktijkgevoel ontbreekt, dan scheiden de wegen en domineren de belangen.

Op naar een Jeugdkansenplan
Vandaar dit Jeugdkansenplan. Dit plan gaat over alle en ieders inspanningen die nodig zijn als je effectief wilt werken aan de kwaliteit van leven van deze kinderen en een wervend toekomstperspectief. Het Jeugdkansenplan is een inclusieve benadering die iedereen die zich voor deze kinderen en jongeren inzet een plek heeft en motiveert het best uit zichzelf te halen voor deze opdracht. Die inclusiviteit is er ook het niveau van beleid en bestuur. Het plan bevat de volgende onderwerpen en zet die bij elkaar in een samenhangend verband. Ze zijn ook onderling sterk vervlochten. 1. Ouderkracht 2. Stabiele gezinnen 3. Armoedebestrijding 4. Gezondheidszorg en jeugdhulp 5. Vroege jeugd 6. Onderwijs 7. Vrije tijd van kwaliteit 8. Mentoring 9. Werk 10. Villages to raise a child. In een volgend artikel werk ik dit verder uit.

Het perspectief van Putnam
Vergelijk het met het energiezuinig maken van je woning. Dan beperk je je niet tot één maatregel maar tref je daarvan een hele reeks die met elkaar het beste effect sorteren. Van dikke gordijnen tot zonnepanelen. Van radiatorfolie tot spouwmuurisolatie. Van dubbel glas tot een zuinige cv-ketel. Van geitenwollen sokken tot een warme trui en van vloerisolatie tot een slimme thermostaat. Deze maatregelen verschillen onderling op kosten, impact en op hoe lang het duurt voordat de investering eruit is. Met elkaar en in samenhang leveren ze het beste resultaat. Zo is het ook met de aanpak van kansengelijkheid. Die vergt een verscheidenheid aan maatregelen en dat maakt het een opdracht voor velen. De inclusieve benadering van het Jeugdkansenplan is goed terug te vinden in het betoog van de Harvard-socioloog Robert Putnam in zijn Our Kids[1] (2). In deze wervende en wetenschappelijke doorwrochte publicatie beschrijft hij hoe en hoezeer in de VS de kloof tussen hoog- en laagopgeleid, welgesteld en armlastig, kansrijk en kansarm gegroeid is. Het is in Nederland weliswaar niet zo erg als in de VS, maar voor veel steden en wijken zijn er goede redenen om zijn analyse serieus te nemen. Dat geldt ook voor de oplossingen die Putnam bepleit om de ‘opportunity gap’ aan te pakken.

Het zijn ónze kinderen

Het Jeugdkansenplan is gebaseerd op de remedie die Putnam bepleit. Je kunt kansengelijkheid effectief aanpakken als je aangrijpt op alle relevante factoren en omstandigheden die die kansen uitmaken en dankzij de inzet van velen die zich aan deze belangrijke opdracht wijden. Putnam heeft het niet erg op met omvattende federale programma’s maar ziet de kansen veel meer in lokale en regionale initiatieven die voorbeelden zijn van zo’n inclusieve aanpak. Als voorbeeld noemt hij de Harlem Children’s Zone waar op het niveau van een stadsgebied gewerkt wordt aan de kwaliteit van leven, de vorming en de ontwikkeling van de jeugd, zeg maar vanaf de conceptie tot aan de jaren des onderscheids. Nu is Nederland maar een klein land dus een aanpak op nationaal niveau in combinatie met gemeentelijk initiatief kan hier heel goed. Verder is het van belang goede voorbeelden te scouten die ons inspireren en waaraan we ons op trekken; die zijn er volop. Robert Putnam doet tenslotte een indringend beroep op de maatschappelijke elites van zijn land zich te engageren met de vele kinderen die beter verdienen. Want, zo stelt hij: these kids belong to us, and we belong to them; they are our kids. Geldt deze oproep ook niet ons?

Bestuur en beleid dienen de praktijk
Het Jeugdkansenplan is er dus eerst en vooral voor de velen die zich in de praktijk van alledag inzetten voor deze kinderen en jongeren: ouders en anderen uit de naaste omgeving van de jeugd, vrijwilligers en professionals. Het beleid van de instituties en de overheden is daaraan dienstig. Bestuur en beleid leggen zich tenminste toe op de volgende vijf aandachtspunten:

  1. Praktijkrelevantie. Dat de mensen van de dagelijkse praktijk hun werk toegewijd, naar eer en geweten en vakbekwaam verrichten.[2] Dat heeft consequenties voor de governance en voor het agogisch handelen van bestuurders en beleidsmakers.
  2. Verbinding. Dat deze mensen elkaar opzoeken en weten te vinden in een gezamenlijke opdracht op wijk- en lokaal niveau. De instituties, de gemeenten en het Rijk volgen dit goede voorbeeld. Het Rijk doet dat door coördinatie en verbinding tussen alle relevante departementen: AZ, BZK, LNV, VWS, OCW, SZW, J&V, EZ en Financiën.
  3. Duurzaamheid. Dat die samenwerking op wijk- en gebiedsniveau gekenmerkt wordt door continuïteit. Dat geldt ook voor bestuur en beleid.
  4. Beleid dat werkt. Het Jeugdkansenplan biedt de mogelijkheid van een sterkte-zwakte analyse op de hierboven opgesomde terreinen. Op basis daarvan kan aanvullend beleid plaatsvinden en extra geld worden ingezet.
  5. Een sterke kennisbasis. Dat dit werk van de dagelijkse praktijk gevoed en ondersteund wordt met wetenschappelijke kennis. Dit veronderstelt een onderzoeksprogramma waarin alles wat we al weten over de aanpak van jeugdkansen gebundeld wordt, dat zicht geeft op werkende praktijken en dat nieuwe initiatieven wetenschappelijk begeleidt.

Overigens is dit Jeugdkansenplan voor mij het kader waarbinnen ik me al jaren inzet voor de velen die zich in mijn wijk Feijenoord met de jeugd engageren. Wie daar meer over wil weten, ik deel het graag. Laten we met elkaar gaan voor deze kinderen en jongeren. Vele handen maken licht werk. Is het geen prachtige opdracht?

Dat was het eerste onderdeel van een tweeluik. Het tweede deel volgt binnenkort. 

 

 

[1] Robert Putnam. Our Kids. The American Dream in Crisis. New York 2015

[2] Deze trits in ontleend aan Howard Gardner’s kenmerken van Goed Werk: engagement, ethics en excellence.

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Digitale kloof

oktober 6, 2017 By ypeakkerman Reageer

‘Dat moet je zou niet doen, dat moet je een ander laten doen’, aldus Wim Sonneveld in één van zijn pakkende conferences. Zijn aansporing geldt ook het idee om de aanpak van digitale ongelijkheid bij het onderwijs neer te leggen. Dat heeft namelijk geen zin. Jan Lepeltak jr. wijst in zijn artikel in KomenskyPost geheel terecht op de problematiek van digitale ongelijkheid (1). De oplossing daarvoor moet in het onderwijs worden gezocht, zo suggereert hij, door te zorgen dat docenten beter bij de tijd zijn.

Ik meen dat het beter is die digitale ongelijkheid buiten de school aan te pakken. Want de school doet er nauwelijks toe bij de verwerving van digitale geletterdheid onder jongeren, zoals blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Twente (2). Die vindt vooral in de thuissituatie plaats en er zijn goede redenen aan te nemen dat jongeren ook veel van elkaar leren. De onderzoekers constateren wel ongelijkheid: jongeren die op het vwo zitten zijn meer digitaal onderlegd dan vmbo-jongeren. Die ongelijkheid kun je echter niet toeschrijven aan het verschil in onderwijsniveau.; de school doet er immers niet toe.  De oorzaken voor die ongelijkheid liggen veeleer in de verschillen in uitgangssituatie en in de omgeving waarin ze opgroeien: kansrijke jongeren zijn daardoor beter onderlegd dan hun kansarme leeftijdgenoten, hebben een betere antenne voor nieuwste ontwikkelingen, hebben slimmere vriendjes en beschikken over betere spullen. Het zijn dezelfde verschillen in uitgangssituatie die maken dat kansrijkere jongeren doorgaans op het vwo en kansarme op het vmbo belanden. Het heeft dus weinig zin de oplossing voor dit vraagstuk te zoeken in het onderwijs. Je kunt beter andere manieren verzinnen om die kansenkloof kleiner te maken. Ik denk in elk geval aan twee dingen:

  1. Acties zoals die waarbij 1000 Haagse kinderen uit armlastige gezinnen een smartphone krijgen. Dat verkleint de ongelijkheid op het aspect van de spullen.
  1. Dat je kansrijkere jongeren inschakelt om de digitale geletterdheid van hun kansarme leeftijdgenoten op een hoger niveau te brengen. Dat kan vrijwillig, via de maatschappelijke stage of als bijbaantje. Die activiteiten kunnen plaatsvinden in een buurthuis, een sportkantine of in andere jeugdverzamelplekken. Wil je dat breder organiseren dan kunnen enkele ondernemende jongeren daartoe een bedrijfje oprichten. Die kunnen voor de investering terecht bij ICT-bedrijven.

De voordelen van deze benadering zijn evident:

a. Je maakt gebruik van de potentie van ‘peergroup learning’.

b. Je brengt kansrijke en kansarme jongeren bij elkaar en dat werkt desegregerend.

c. De kansrijkere jongeren ontdekken de vreugde van het leraarschap, en dat is tegenwoordig geen overbodige luxe.

d. Je stimuleert jeugdig ondernemerschap.

Loont het niet de moeite zulke varianten nader te verkennen en nog meer maatregelen te verzinnen die de digitale kloof verkleinen? Een middagje brainstormen kan heel wat opleveren, zeker als jongeren daar volop in participeren. Laten we in elk geval stoppen met die zo hardnekkige en chagrijngenererende reflex om elk leervraagstuk direct en exclusief bij de school te beleggen.

  1. komenskypost.nl/?p=2813
  2. https://www.kennisnet.nl/artikel/onderwijs-draagt-nauwelijks-bij-aan-digitale-geletterdheid/

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Leraren, maakt gemeene zaak met de burger

september 27, 2017 By ypeakkerman Reageer

Leraren doen er bij hun eisen en acties goed aan steun en draagvlak te zoeken bij burgers, in eerste instantie bij burgers met schoolgaande kinderen. Ouders hebben immers groot belang bij goede leraren die navenant betaald worden en die van passende arbeidsvoorwaarden kunnen profiteren. Dat is niet alleen een belang van ouders, het is een verantwoordelijkheid en een opdracht. Laten leraren daarom op 6 november a.s. de stakingsdag aangrijpen om een begin te maken met een hecht en krachtig bondgenootschap.

Vanwaar dit pleidooi?

Ouders hebben volgens de wet de primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding en vorming van hun kinderen. Die verantwoordelijkheid houdt eerst en vooral in dat ze daar zelf werk van maken. Die verantwoordelijkheid impliceert ook dat ze heel zorgvuldig zijn in de keuze van personen aan wie ze hun kinderen toevertrouwen voor die opvoeding en vorming. Leraren zijn zulke personen. Die zorgvuldigheid betekent in elk geval dat ouders goed kijken welke school voor hun kind het meest geschikt is, en dat ze zich vergewissen van de toewijding en vakbekwaamheid van de leraren. Ouders horen leraren daarop te bevragen en zo nodig aan te spreken, en leraren moeten beseffen dat ouders dat met recht en reden doen.

Maar dan ook boter bij de vis. Als ouders goede leraren willen voor de vorming van hun kostbaarste bezit dan moet je niet voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten. Dan moet je je als ouder bekommeren om het salaris van leraren en om arbeidsomstandigheden die maken dat ze hun werk gemotiveerd en naar beste vermogen verrichten. Ook respect en waardering van ouders voor de leraren hoort daarbij. Nu hebben ouders weinig te zeggen over de arbeidsvoorwaarden van leraren, maar dat laat onverlet dat ze er groot belang bij hebben dat die goed op orde zijn. Sterker nog, er ligt hier een opdracht aan ouders; ze zijn het aan hun kinderen verplicht. Ouders kunnen zich op meerdere manieren voor dit belangrijke doel in zetten.

In de eerste plaats door hun -overigens beperkte- formele invloed maximaal aan te wenden om het financiële en personele beleid van het schoolbestuur in positieve zin te beïnvloeden. Ouders benutten daarvoor de medezeggenschap. Maar ze kunnen zich ook richten tot de Raden van Toezicht van de schoolbesturen; die zijn er immers voor erop toe te zien dat schoolbesturen de beslissingen nemen die in het belang zijn van de ouders en van de samenleving. Leraren kunnen ouders daarbij van munitie voorzien, en dan helpt het als leraren en ouders elkaar goed weten te vinden.

In de tweede plaats kunnen ouders informele invloed uitoefenen op het lerarenbeleid. Zij hebben immers als burgers belang bij goede publieke voorzieningen. Bovendien zijn ze belastingbetalers op grond waarvan ze bij de overheid aanspraak mogen maken op waar voor hun geld. Dit geldt overigens ook voor burgers zonder (schoolgaande) kinderen; zijn zij niet evenzeer gebaat bij goed onderwijs? Burgers vormen met elkaar een enorm electoraat, dus als er bij hen een beweging ontstaat die aangejaagd wordt door een sterk en doorleefd besef van de urgentie dan moet dat van invloed zijn op de inzet van politieke partijen en op het overheidsbeleid. Weten leraren de burgers voor hun zaak te winnen, dan hebben ze een machtige medestander.

In de derde plaats. Stel je nu eens voor dat er onder burgers mensen opstaan die zich op een vergelijkbare wijze als Hugo Borst druk maken over de problemen waar scholen en leraren mee kampen. Dan moet je het dus hebben van bekende en goocheme Nederlanders die goed in staat zijn de publieke opinie en de politiek te doordringen van de ernst van de situatie. Nu was de actie van Borst een spontane, ingegeven vanuit authentieke verontwaardiging en zorg over wat er in de verpleeghuizen aan de hand is. Maar je kunt zulk initiatief ook uitlokken. Misschien volstaat het om potentiele voorvechters uit de burgerij op het idee te brengen om zo’n acties op touw te zetten. Want dat er zulke personen zijn lijdt geen twijfel. Hier in Rotterdam zou dat Lee Towers kunnen zijn.

Ten vierde. Leraren zijn er terecht verontwaardigd over dat ze nauwelijks iets gemerkt hebben van de vele miljarden die de afgelopen jaren in het onderwijs gestoken zijn. Maar dat geldt dan toch ook voor de burgers die via de blauwe brief hun bijdrage hebben geleverd aan die publieke middelen? Laat hen dan delen in de emotie die de leraren hebben over deze gang van zaken, op zijn minst door hen te informeren over bevindingen van het onderzoek van Frans van Haandel c.s. Ook dat zal de zaak wat beter op scherp zetten.

Kortom. Burgers, al dan niet met schoolgaande kinderen, kunnen voor leraren een machtige medestander zijn in hun strijd voor salaris, werkdrukvermindering en andere gerechtvaardigde arbeidsvoorwaarden. Burgers hebben immers allemaal belang bij goed onderwijs. Maak daarom gemene zaak met hen en benut de Dag van de Leraar op 5 oktober om daarmee een begin te maken. Daarna zijn er nog vele mogelijkheden en gelegenheden om tot een hecht en krachtig bondgenootschap te komen. Grijp dus je kansen, leraren van Nederland!

Het bijpassende muziekfragment: https://youtu.be/bovhMnyQkbw

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Kansen voor de kleintjes

september 27, 2017 By ypeakkerman Reageer

Het Pedagogisch Curriculum voor het jonge kind is een aanrader en verdient een serieuze ontvangst. Ook biedt het inspiratie en input voor de aanstaande curriculumherziening in het onderwijs. Hieronder een toelichting. Deze review bevat verderop een beknopte weergave van de opzet en structuur van dit curriculum.

 Een wenkend perspectief

Het Pedagogisch Curriculum voor het jonge kind in de kinderopvang[1]  is een doordacht, onderbouwd en wervend document. Het gaat ervan uit dat kinderen zelf en in onderlinge interactie heel veel kunnen leren op alle aspecten van hun jeugdige menszijn, maar ook dat pedagogisch medewerkers veel kunnen doen om de vorming en ontwikkeling van jonge kinderen aan te blazen en te stimuleren, op een manier die past bij de eigen aard en psychologie van de kleintjes. In de woorden van eindredacteur Ruben Fukkink: “De voorgestelde pedagogische benadering is dus meer sturend dan een aanpak vanuit de laissez faire opvoedstijl, dat leunt op vrij spel als enig of belangrijkste format voor de diverse ontwikkelgebieden, uitgaand van spontaan leren of een principiële weerstand tegen een sturende rol van volwassenen in de wereld van het jonge kind. Een activerende rol van volwassenen is een wezenlijk uitgangspunt van het uitgangspunt van het Pedagogisch Curriculum. Dit kan worden gerealiseerd met een heldere balans tussen een actieve houding via leidstergestuurd spel en openstaan voor het kind”.

De auteurs nemen hier helder stelling in de delicate discussie over de pedagogische benadering van het jonge kind. Die discussie wordt nogal bepaald door de vrees voor verschoolsing, dat wil zeggen voor een onderwijsparadigma dat gekenmerkt wordt door standaardisatie, prestatiedruk, toetsing en de ‘cultuur van het meten’[2]. Nadruk op cognitieve ontwikkeling bijvoorbeeld kan daartoe leiden[3]. Het Pedagogisch Curriculum maakt echter aannemelijk dat het heel goed mogelijk is om intentioneel aan de vorming en ontwikkeling van het jonge kind te werken zonder in de ‘valkuil van het schoolse’ te stappen. Dat geldt ook de cognitieve ontwikkeling; kinderen geven er inmiddels al vanaf de geboorte blijk van ‘homo sapiens’ te zijn, is het dan niet wat kunstmatig om daar bewust niet op in te spelen? Het doet me denken aan  wat Erasmus over die leeftijdsfase schrijft: ‘In dit stadium zijn bepaalde zaken zo leuk om te weten en zo vanzelfsprekend voor die jonge geesten, dat leren eerder een lust wordt dan en last. De kiemen die de natuur in ons hart heeft gelegd, kunnen zo openspringen; het enige wat die natuurlijke aandrang verder nodig heeft, is een toegewijde meester.’

Ik ben geen groot expert op het gebied van het jonge kind; ik matig me dan ook geen oordeel aan over het wetenschappelijk gehalte van het document. Maar het Pedagogisch Curriculum lijkt me zeker aanstekelijk en motiverend voor de werkers in de kinderopvang, en zal op z’n minst het professionele gesprek over hun beroepsuitoefening aanwakkeren. Dat geldt overigens ook de ouders en de vele anderen die vrijwillig of beroepshalve engageren met het leven en de ontwikkeling van het jonge kind. En het geldt onderwijsgevenden; kinderen veranderen immers niet plotsklaps als ze overstappen naar het basisonderwijs. Riksen Walraven hierover: “Doordat de pedagogische basisdoelen die hier geformuleerd zijn voor gezin en kinderopvang ook in het onderwijs relevant zijn, vormen ze een goed kader voor de communicatie tussen opvoeders in de verschillende settings en voor het bevorderen van de doorgaande lijn in opvoeding en ontwikkeling over de verschillende contexten heen”[4].

Het Pedagogisch Curriculum zal daarom ook inspiratie en input bieden bij de herziening van het onderwijscurriculum dat de komende jaren zal plaatsvinden[5]. Daarom is het wel zo vrijmoedig van de auteurs van een curriculum te spreken, een term die van oudsher voorbehouden is aan het onderwijsjargon.

Verder wordt geconstateerd dat pedagogisch medewerkers doorgaans heel goed in staat in cruciale basiscondities te voorzien: veiligheid en emotionele ondersteuning. Minder onderlegd zijn ze in vaardigheden die de ontwikkeling van kinderen bevorderen. Het Pedagogisch Curriculum daagt deze professionals uit daarmee de komende jaren aan de slag te gaan, en het lijkt me een goede zaak dat dit ook gebeurt. Het document bevat tenslotte aanbevelingen over de wijze waarop in deze richting de vakbekwaamheid van werkers voor het jonge kind kan worden uitgebouwd. Ze komen ten goede aan de zo noodzakelijke kwaliteitsverbetering van de kinderopvang.

Kortom: een aanrader.

Opzet en structuur

Het Pedagogisch Curriculum sluit aan bij de vier doelen of aandachtsgebieden die zijn geformuleerd door professor J.M.A. Riksen-Walraven en die ook in de wet Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) zijn opgenomen. Elk van deze vier doelen is in het document nader uitgewerkt. Ze zijn hieronder in steekwoorden weergegeven.

  1. Het bieden van emotionele veiligheid in een veilige en gezonde omgeving: welbevinden en betrokkenheid, emotionele veiligheid, gehechtheid, mind-mindedness.
  2. Het bevorderen van persoonlijke compententie: fysieke ontwikkeling (motorisch en zintuigelijk), taalontwikkeling, denken en ontluikende gecijferdheid, omgang met de materiele wereld, gezonde leefstijl, kunst, cultuur en creativiteit, executief functioneren en zelfregulatie.
  3. Het bevorderen van sociale competentie: sociale ontwikkeling, kansarme kinderen, ontwikkelingsstoornissen en probleemgedrag.
  4. Socialisatie door overdracht van algemeen aanvaarde normen: socialisatie en de sociale functie van (inclusieve) kinderopvang.

 

[1] Https://www.stichtingbkk.nl/images/Ped._Curriculum_compleet_LR.pdf

[2] Gert Biesta

[3]  Zie bijvoorbeeld dit recente artikel van Annerieke Boland  http://hetkind.org/2017/07/17/verschoolsing-onderwijs-ook-aan-jonge-kind/    en http://www.rug.nl/news/2010/11/opinie42_2010#.VdOEeGwA5kR.facebook

[4]www.kinderopvangonderzoek.nl/drupal/sites/default/files/field/textfile/oratie%20Riksenwalraven%202000.pdf

[5] Http://curriculum.nu

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Erasmus houdt je scherp

augustus 31, 2017 By ypeakkerman Reageer

Erasmus had sprankelende en wervende ideeën over opvoeding en onderwijs die ons ook nu nog kunnen inspireren. Hij wist dat kinderen van nature weetgierig zijn en dat je ze al op heel jonge leeftijd dingen bij kunt brengen die mooi en behartenswaardig zijn. Spelen en willen weten hebben ze van moeder natuur meegekregen. Zeker in de vroege jeugd moet het onderwijs daarom leuk zijn, op een manier die aansluit op de spelende aard van kinderen en in een kindvriendelijke setting. Het doet mij denken aan de zo aanstekelijke benadering van het Pedagogisch Curriculum voor het Jonge Kind (1)

Erasmus schreef een brief aan een man die zelf net vader geworden was. Daarin spoorde hij hem als volgt aan: ‘Overweeg hoeveel je van je zoontje houdt, hoe veelzijdig en veeleisend een goede opvoeding is, maar ook hoe schitterend haar resultaat. Vergeet niet hoe vlot een kind alles opneemt en hoe soepel zijn geest is, hoe gemakkelijk het iets aanleert dat goed is en bij de menselijke natuur past, zeker als een vriendelijke man het spelenderwijs weet aan te brengen’.

Dit is ook de benadering van het Erasmus Experience. Het stelt iedereen, en zeker de jeugd, in de gelegenheid om op een speelse manier te ontdekken wie Erasmus was en wat zijn ideeën en opvattingen waren. Dit gaat op een interactieve manier: je kunt aan de slag met stellingen over taal, vrijheid van meningsuiting, ethiek, vrede en oorlog en over geloof. Allemaal onderwerpen die ook nu nog actueel zijn. Via een beeldscherm kun je ook in gesprek met Erasmus over die stellingen. En je krijgt een inkijkje in de kluis waarin zo’n 5000 boeken van Erasmus worden bewaard, de grootste collectie ter wereld. Een aanrader dus voor iedereen die weten wil wie Erasmus van Rotterdam was en waar hij voor stond. En wie wil dit niet?

Voor het Erasmus Experience kun je de hele week terecht op de derde verdieping van de Centrale Bibliotheek van Rotterdam. Er is ook een website zodat je ook thuis alvast veel over Erasmus te weten kunt komen.

http://erasmushoudtjescherp.n

  1. http://www.pedeng.nl/pcjk/

Categorie: Nieuws

Freddie King en het Lochems Overleg

augustus 24, 2017 By ypeakkerman Reageer

In mijn jonge jaren was ik een groot bluesliefhebber. Met een vriend had ik het plan opgevat een concert van Freddie King te bezoeken, een blueslegende die in de jaren 70 furore maakte. Het optreden zou plaatsvinden in het Lochemse openluchttheater. Mijn ouders boden spontaan aan ons daar naartoe te brengen, en pas vele jaren later begreep ik waarom dat was.

Daarvoor neem ik de lezer even terug naar een belangrijk episode uit de onderwijsgeschiedenis, toen minister Jo Cals in 1963 de Wet op het Voortgezet Onderwijs door de Tweede Kamer wist te loodsen. Een huzarenstukje dat Cals tot de succesvolste minister van onderwijs gemaakt heeft. De wet was omvangrijk omdat die niet alleen het voortgezet onderwijs regelde maar ook hele delen van het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Daarom hebben we het nog steeds over de Mammoetwet. Cals was een voortvarende jurist die het momentum greep en was bovendien intelligent en behendig. Want het wetsvoorstel was gecompliceerd en zat vol controversiële onderwerpen, maar Cals was zo handig om in het parlementaire debat toe te zeggen dat al die onderwerpen grondig zouden worden doorgesproken met het onderwijsveld. Daar renden ook toen al een boel spelers rond.

Toen topambtenaar Max Goote de enorme lijst aan gespreksonderwerpen overzag zei hij dat Cals gelijk had ‘en dat dit overleg natuurlijk moet gebeuren, maar hij weet niet wat hij tevoorschijn heeft geroepen. Zoek maar vast een permanent conferentieoord op’. Dat werd de Hof van Gelre in Lochem en Goote kreeg de taak dit Lochems Overleg te organiseren en te leiden. Dat geschiedde in een groot aantal conferenties in zo’n 30 werkgroepen en resulteerde in  een overgangswet waardoor de Mammoetwet in 1968 in werking kon treden. Het Lochems Overleg was uniek en werd in de loop ervan steeds meer gewaardeerd door de deelnemers. Bovendien was het nog nooit voorgekomen dan een wet zo grondig uitonderhandeld werd met degenen voor wie die bedoeld was, ook niet op andere beleidsterreinen dan onderwijs. Max Goote meende zelfs dat zoiets nergens ter wereld had plaatsgevonden.

Mijn vader was een Friese boerenzoon die zich via de kweekschool en dankzij een reeks van aktes en opleidingen geschopt had tot directeur van de Pedagogische Academie in Sneek en tot voorzitter van het grootste schoolbestuur van deze stad. Hij hoorde bij de delegatie die namens de protestants-christelijke kweekscholen aan het Lochems overleg meedeed. Als kind wist ik wel dat hij vaak naar Lochem moest maar pas decennia later, en toen hij al overleden was, begreep ik dat dit voor de befaamde Lochemse conferenties was. Dit besef deed me wat en doet dat nog steeds.

Vandaar dat we van mijn ouders een lift kregen naar Lochem; ze wilden de Hof van Gelre een keer aandoen, maar dan samen.

Het concert van Freddie King was trouwens ook memorabel.

Het bijpassende muziekfragment:

https://www.youtube.com/watch?v=kECGSlwtvfU&list=RDkECGSlwtvfU&start_radio=1&t=162

 

Bron: Knippenberg en van der Ham. Een bron van aanhoudende zorg. 75 jaar Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Assen 1993

 

Categorie: Nieuws, Pedagogisch Engagement

Vrij onverveerd

augustus 24, 2017 By ypeakkerman Reageer

Dus zo is het volkslied in het Regeerakkoord gekomen: ‘Op school leren kinderen het Wilhelmus, inclusief de context ervan’. Nu gebeurt dat al maar het kan geen kwaad dat de overheid hier nog eens de nadruk op legt. Want we mogen in onze handen knijpen met ons volkslied. De strekking ervan is ingetogen en bescheiden, wars ook van het triomfalisme dat zoveel andere volksliederen kenmerkt. Uiteraard heeft het Wilhelmus ook grote esthetische, muzikale,  literaire en historische waarde en dat maakt het wat mij betreft tot een van de mooiste nationale volksliederen. Maar vooral, het is een emancipatielied. Het Wilhelmus hoorde tot de geuzenliederen die de Nederlandse opstand ondersteunden en heeft als nationaal volkslied velen die zuchtten onder de Bezetting troost en steun geboden. Je kunt het Wilhelmus daarom goed vergelijken met het ‘We shall overcome’ van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging en het ‘Something inside so strong’, dat de strijd tegen de Apartheid begeleidde. Door die strekking kan het ook de strijd van leraren voor betere arbeidsvoorwaarden steunen. Dat geldt trouwens ook voor de velen die zich vanuit de zorg, de politie, defensie en andere sectoren voor de publieke zaak inzetten en die bestuur en beleid ervaren als een ‘tyrannie die hen ’t hert doorwondt’.

Overigens is het Wilhelmus pas in de 30er jaren van de vorige eeuw nationaal volkslied geworden. De toenmalige regering gaf er blijk van de tekenen des tijds te verstaan, want anders zaten we nog steeds met het “Wien Neerlands bloed door d’aderen stroomt”, een lied dat wel heel onwelriekend geurt naar bloed en bodem. Dat liefhebbers van rechts nationaal vlagvertoon zich het Wilhelmus hebben toegeëigend is daarom onterecht en ongepast. Maar dit wordt ook in de hand gewerkt door weldenkend Nederland dat zich kennelijk te goed voelt voor het Wilhelmus en de linkse kerk die verzuimt het in zijn liturgie op te nemen. En leraren zouden echt beter kunnen weten, zeker als ze alle coupletten eens tot zich namen.

Een kans voor open doel dus, deze aansporing van het Kabinet. Laten leraren onze jeugd ervan doordringen wat de emancipatoire betekenis van het Wilhelmus is. Maak het van vreemde smetten vrij, meesters en juffen van Nederland!

 

Het bijpassende muziekfragment

Categorie: Nieuws, Pedagogisch Engagement

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • Volgende pagina »

Contact?

Bel of mail mij, dan trakteer ik op een goede kop koffie.

06 55 10 76 37 
Ype@pedeng.nl

 Goed kop koffie

Gerelateerde artikelen

  • Aanhoudende Zorg
  • Broken Dreams
  • Dorp aan de rivier

Archief

  • november 2019 (1)
  • juli 2019 (2)
  • november 2017 (1)
  • oktober 2017 (1)
  • september 2017 (2)
  • augustus 2017 (5)
  • oktober 2016 (1)
  • maart 2016 (1)
  • februari 2016 (2)
  • januari 2016 (1)
  • november 2015 (1)
  • oktober 2015 (2)
  • september 2015 (4)
  • augustus 2015 (1)
  • juli 2015 (2)
  • september 2014 (1)
  • juli 2014 (2)
  • juni 2014 (6)
  • We gebruiken cookies op deze website
  • akkoord
  • niet akkoord

Neem contact op

Ype@pedeng.nl
06 55 10 76 37

 of gebruik het contactformulier

Open Google Maps Widget settings to configure the Google Maps API key. The map can't work without it. This is a Google's rule that all sites must follow.

Ype Akkerman

Wie ben ik

Met Pedagogisch Engagement wil ik bevorderen dat mensen die zich inzetten voor kinderen en jongeren meer waardering krijgen voor die inzet, meer gezamenlijk optrekken en als collectief een sterk pedagogisch vakmanschap aan de dag leggen. Kinderen … Lees verder

Copyright Femke Akkerman