Pedagogisch Engagement

Pedagogisch Engagement

 

Voor iedereen die zich inzet voor de jeugd...                                                                                                                                                                                                                                                                     

  • Home
  • Schrijfsels
    • Nieuws
    • Columns
    • Artikelen
    • Archief
  • Wie ben ik
    • Persoonlijk
    • CV
  • Contact
Je bent hier: Home / Archief voor ypeakkerman

Het educratisch wereldbeeld van Aleid Truijens

juni 11, 2021 By ypeakkerman Reageer

 

Nederland is in de greep van de onderwijssekte. Dat blijkt uit veel maar de column van Aleid Truijens is wel echt wat je noemt een schoolvoorbeeld. “Mensen aan wie je de toekomst van de kinderen toevertrouwt, moet je uitstekend opleiden, koesteren en betalen”. Een duidelijk gevalletje van bewustzijnsvernauwing. Want waarom geldt dit alleen de leraren? Zijn er soms niet vele anderen die zich ook inzetten voor ons kostbaarste bezit? Zoals de werkers in de dagelijkse praktijk van de armoedebestrijding, opvoedingsondersteuning, geboortezorg, kinderopvang, speeltuinwerk, sport, cultuur, natuur en groen, gezondheidszorg, kind- en jongerenwerk, jeugdhulpverlening, geestelijke gemeenschappen, (sociale) media en bibliotheekwezen, wijkpolitie, reclassering en de leermeesters in de leerbedrijven? Alleen numeriek zijn ze al een veelvoud van het aantal leraren. 

Werken ze niet allemaal aan de persoonlijke, sociale en kwalificerende vorming van de jeugd? En geldt voor hen niet evenzeer het belang van goed vakmanschap en navenante betaling? Zij komen er in die opzichten aanzienlijk bekaaider van af dan de leraren. En koesteren is er al helemaal niet bij, zo illustreert deze column. Waarom hebben zo weinigen besef van dit enorme pedagogische potentieel? Het antwoord is simpel. Dat komt door de educratie (met een r, zetter!) die zijn complete didactisch repertoire misbruikt om de samenleving te begoochelen met volstrekt onbewezen stellingen als de ‘leraar maakt het verschil’ en ‘onderwijs emancipatiemotor’. En terloops ook nog even het hele jeugdkansendebat kaapt. Nou, het is ze gelukt, hoor! 8,5 mld. in de knip en ze weten van gekkigheid niet wat ze ermee aan moeten. Hoezo voorbeeld voor de jeugd? Er kan minstens de helft van dat bedrag af en laat dat dan ten goede komen aan de sectoren die ik hierboven noem. En laat aandachtswijken gemeenschappen worden waar iedereen zijn beste beentje voorzet voor de brede vorming van de kinderen en jongeren die daar opgroeien, in ’villages to raise a child’. Dát is de begeerlijke plek voor leraren maar dan moeten ze wel onder dat suffe schoolsysteem uit kruipen.

https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/maak-het-onderwijs-een-begeerlijke-plek-om-te-werken~b67ff94e/

Of:

https://twitter.com/GeertenWaling/status/1402149411938091011/photo/1

 

 

Categorie: Nieuws, Pedagogisch Engagement Tags: (sociale) media, Aleid Truijens, armoedebestrijding, bibliotheekwezen, cultuur, Educratie, geboortezorg, geestelijke gemeenschappen, gezondheidszorg, jeugdhulpverlening, kind- en jongerenwerk, kinderopvang, leerbedrijven, leermeesters, leraren, natuur en groen, onderwijs emancipatiemotor, opvoedingsondersteuning, reclassering, speeltuinwerk, sport, wijkpolitie

Rotterdam burgergericht of Rotterdams burgergericht?

juni 3, 2021 By ypeakkerman 2 Reacties

Met het oog op een steviger wijk- en burgerdemocratie heeft de Rotterdamse Gemeenteraad op 17 juni 2021 het beleidsvoorstel Wijk aan Zet aangenomen. Het besluit houdt in dat er over de hele stad 39 wijkraden komen. En een nieuwe werkwijze die geïnspireerd is op de stadsvernieuwing in de 70er jaren, waarbij het huisvestingsbeleid een gezamenlijke aanpak was van bewoners, ambtenaren en experts. Dit model wordt dan verbreed naar andere beleidsterrreinen. Het is aan het volgende College dit besluit uit te voeren. Onderstaande voorstellen heb ik op donderdag 3 juni 2021 voorgelegd aan de Gemeenteraad. 

Maar eerder al, op 14 april heb ik ze voorgelegd aan het College. Daarop kwam op 11 juni een ambtelijke (!) reactie die zo slap was en zo tegengesteld aan het slagvaardige imago van de gemeente Rotterdam dat ik hem hier maar niet publiceer. Wel heb ik het stuk met dit commentaar aan de Gemeenteraad gestuurd, compleet met motie die men zo over had kunnen nemen. Vergeefs. Veel wijst erop dat de Gemeenteraad, die toch de baas is in Rotterdam, zich heeft laten sensibiliseren. En wel door de beleidsambtenaren. Want díe regeren de tweede stad van Nederland.

Windy City. 

 

Beste raadsleden, burgemeester en wethouders,

Het huidige stelsel van de wijkraden is indertijd gewoon gedropt in de wijken. Dat wij nu inspraak hebben in het nieuwe stelsel is winst en dat waardeer ik.

Echter, ik heb geen enkele fiducie in de slaagkans van dit plan. En dat zit ‘m vast op het Rotterdamse beleidsapparaat. Dat zijn alle ambtenaren die op centrale locaties in de stad resideren en die de beleidsvoorstellen maken. Ze hebben geen idee van de werkelijkheid in de wijken. Daardoor komen ze vaak met beleid dat rampzalig uitpakt.

Want neem het Timmerhuis, waar maatschappelijke ontwikkeling zit. Die maakte voor Hugo de Jonge een prachtige nota over het jeugdbeleid. En diezelfde organisatie lukt het om in drie aanbestedingsrondes welzijn alle jeugdwerk op Feijenoord op te doeken, en alle samenlevingsopbouw ongedaan te maken. Ze timmeren er op los, daar in het Timmerhuis, maar ze timmeren niet aan de weg.

Dan Stadsontwikkeling. Die kunnen vanaf het gebouw van Rem Koolhaas met het blote oog zien hoe de Tweebosbuurt wordt gesloopt. Wat doet dat deze ambtenaren? Het zullen ongetwijfeld aardige mensen zijn. Maar als collectief maken ze beleid dat funest uitpakt voor de Tweebossers. Ik denk dan aan de uitspraak van Hannah Arendt naar aanleiding van het proces tegen Adolf Eichman: het is de banaliteit van het kwaad.

Dames en heren,
Het gaat ‘m met de ‘wijkdemocratie nieuwe stijl’ niet worden als de cultuur en de attitude van het beleidsapparaat niet grondig verandert. Daarom bepleit ik een ‘sensibiliseringsoffensief’. In Den Haag is het zo dat de macht de tegenmacht sensibiliseert. Is het dan niet mooi als het in Rotterdam andersom is?

De volgende 6 voorstellen creëren samen de mentale voedingsbodem die nodig is om de nieuwe werkwijze wel te laten slagen. Bovendien zal de werkdruk van Raadsleden erdoor verlicht worden, waardoor ze beter in staat zijn om hun taken te vervullen.

Nummer 1. In het plan staat dat de Rotterdamse bestuurders van het volgende College wijken gaan adopteren. Dat is een hele goede zaak. Daarom stel ik voor dat het huidige College er zelf vast mee begint. Dat kan per direct en het is een voorbeeld voor de ambtenaren.

Nummer 2. De ambtelijke top houdt voortaan zijn wekelijkse werkoverleg niet meer op de Coolsingel maar in de wijken. Daar hebben we op Feijenoord één hele goede ervaring mee opgedaan, toen een vorige gemeentesecretaris hier met zijn directeuren zijn werkoverleg hield. Aansluitend was er nog een gesprekje met enkele bewoners en dat hebben beide partijen als een feest ervaren. Dus wat let hen er een wekelijkse routine van te maken? Zij krijgen daardoor meer idee van de ‘look and feel’ in de wijken.

Nummer 3. De beleidsambtenaren verplaatsen voor twee dagen in de week hun werkplek naar een wijk. Ze doen daar het werk wat ze normaal op kantoor ook doen maar dan in een setting waarin ze verkeren onder de bewoners, bijvoorbeeld in een Huis van de Wijk. Zo krijgen ze op een hele terloopse manier veel meer inzicht in, en empathie met wat er in de wijken en onder de bewoners leeft. Bovendien maakt dat hun beleidsvoorstellen trefzekerder. Ook met deze maatregel kan direct worden gestart.

Nummer 4. Elk beleidsvoorstel bevat een ‘burgerparagraaf’. Daarin wordt beschreven hoe de ambtenaren zich hebben vergewist van de gevolgen voor de burgers. Blijkt daaruit dat ze dat integer hebben gedaan dan geeft dat de Gemeenteraad vertrouwen. Die kan dan volstaan met de burgerparagraaf om daar een idee van te krijgen. Dan hoeven ze er zelf niet met stoffer en blik achteraan en kan het raadsdebat zich concentreren op de hoofdlijnen en op de punten die politieke keuzes vergen. Dat is natuurlijk grote winst voor de Rotterdamse democratie. Ook dit voorstel kan per direct worden overgenomen.

Nummer 5. Ik neem u even mee naar Amsterdam. Daar hanteert de gemeente voor zijn ambtenaren een ambtseed die in positieve zin afwijkt van de Rotterdamse. Die Amsterdamse tekst geeft namelijk goed aan dat de ambtenaar zijn weg moet vinden in een spanningsveld. Tussen de burger, het College, de Gemeenteraad en de publieke dienaren van de dagelijkse praktijk. Dat prikkelt om er over na te denken en het er met je collega’s over te hebben. Daarom stel ik voor dat deze tekst onder alle Rotterdamse ambtenaren verspreid wordt en de komende maanden onderwerp van gesprek is. Op basis daarvan kan de Raad besluiten dat Rotterdam deze ambtseed overneemt. Dat moet in deze Collegeperiode nog kunnen.

Nummer 6. Gaat over Zuid. Ja, Marco Pastors, daar kun je mee lachen. Die beweerde op TV doodleuk dat je bewoners niet hoeft te raadplegen; er komt immers toch uit dat de aanpak van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid de beste is . Prachtig, hoe hij zich hier als de Stem des Volks profileert. Nu was er bij de start van het NPRZ, 10 jaar geleden, de bijeenkomst “1000 op Zuid”. Dat was de eerste én laatste keer dat wij Zuiderlingen ons uit mochten spreken over het beleid voor onze wijken. Sindsdien is sprake van een ernstig democratisch tekort. Daarom stel ik voor dat deze bijeenkomst herhaald wordt. En dat we er dan ook direct een tweejaarlijks gebeuren van maken: de Biënnale op Zuid. Als het College nú de opdracht geeft tot het voorbereiden van zo’n bijeenkomst dan kan die dit jaar nog plaatsvinden.

Dames en heren,

Dit was mijn inbreng en dit zijn mijn voorstellen. Als het College deze overneemt laat het zien dat het haar ernst is met de beoogde cultuurverandering, en die niet voor zich uitschuift naar een volgend College. Dus, stel niet uit tot morgen wat je vandaag nog kunt doen. Geen woorden maar daden. En denk er altijd aan: you’ll never walk alone!

Dank u zeer voor uw aandacht.

Ype Akkerman
Rotterdam, 3 juni 2021

 

 

Bijlage
Ambtseed gemeente Amsterdam
Ik beloof als ambtenaar plechtig het volgende:
Ik zal de gerechtigheid dienen.
Ik zal trouw zijn aan de grondwet en de overige wetten van het rijk.
Ik zal mij inzetten voor de rechten en het welzijn van alle burgers van Amsterdam.
Ik zal onpartijdig handelen en de democratische beginselen en procedures respecteren.
Ik ben loyaal ten opzichte van de bestuursorganen van de stad en het door hen vastgestelde beleid.
Ik zal van de overheidsmacht die mij is toevertrouwd geen misbruik maken.
Ik zal zorgvuldig omgaan met informatie.
Ik zal de geloofwaardigheid van het ambt niet schaden.
Ik zal het vertrouwen, dat de burger in mij mag stellen niet beschamen.
Ik zal mij een zelfstandig oordeel vormen over de morele juistheid van mijn handelen.

Categorie: archief, Nieuws, Pedagogisch Engagement Tags: aanbestedingsrondes, Ambtseed, Amsterdam, beleidsapparaat, democratie, democratisch tekort, Jeugdnota, NPRZ, Pastors, Rotterdam, Timmerhuis, Tweebos, wijkraad, wijkraden, Zuiderlingen

Iedereen doet er toe

mei 25, 2021 By ypeakkerman Reageer

 

Open brief aan de onderwijswoordvoerders in de Tweede Kamer

Geachte onderwijswoordvoerders,

Op woensdag 26 mei a.s. is er in uw Commissie een rondetafelgesprek over het Nationaal Onderwijsprogramma (NPO). Daarbij zal het ongetwijfeld gaan over de besteding van de 8,5 miljard dat voor het NPO is uitgetrokken. In dit bericht geef ik u dringend in overweging om een substantieel deel van dit budget over te hevelen naar andere sectoren die van belang zijn voor kansen en de vorming van onze kinderen en jongeren. Dat dient zowel hun belangen als dat van een passende en doeltreffende besteding van belastinggeld. Dit is uitgewerkt in vier voorstellen die zo constructief zijn dat u er niet om heen kunt.

1. Het NPO-budget gaat alle perken te buiten
Vooraf. Ik woon op Feijenoord en ben betrokken en belanghebbend bij de vorming van de jeugd in deze aandachtswijk. Ik ben ook burger van dit land en zit nu nog naar adem te happen na de recente berichtgeving over het financiële wanbeleid van de Regering. In beide hoedanigheden meen ik dat onderwijs in het bredere jeugdbeleid zodanig overschat wordt dat er een disproportioneel grote hoeveelheid veel geld naar toe gaat. Geld bovendien waarvan een flink deel aan de strijkstok blijft hangen. Dat is zeker het geval als je dit vergelijkt met de middelen die beschikbaar zijn voor andere werksoorten die er toe doen in het leven en de vorming van de jeugd: die komen er doorgaans aanzienlijk bekaaider van af en dat is volkomen ten onrechte. Maar het budget voor het NPO overschrijdt werkelijk alle grenzen van het fatsoen dat een integere besteding van belastinggeld vergt. De onderwijssector weet van gekkigheid niet wat ze er mee aan moeten, zo blijkt alom. Dat heb je ervan als de zo contraproductieve verkokering in het jeugd- en onderwijsbeleid nooit eens stevig wordt aangepakt. Dat is echter nu wel mogelijk, door een substantieel deel van het NPO-budget te gunnen aan andere jeugdsectoren. Dit is uitgewerkt in de volgende vier voorstellen.

2. Vier voorstellen die de kansen van de jeugd versterken en die een passender besteding van belastinggeld zijn

  1. Dring bij de Regering aan op vermindering van het budget voor het NPO met minstens de helft, zodanig dat er een bedrag overblijft waarvoor de onderwijssector wél een zinvolle bestemming weet te vinden.
  2. Dring er bij de Regering eveneens op aan dat die andere helft ten goede komt aan werkers in andere sectoren die van belang zijn voor de kansen en de vorming van de jeugd. En aan samenlevingsopbouw in aandachtswijken gericht op ‘villages to raise a child’. Ik raad u aan hierbij aan samen op te trekken met uw ambtgenoten die over die jeugdsectoren gaan
  3. Dring er bij de Regering verder op aan dat die andere helft wordt verdeeld over de gemeenten en nodig hen uit het zo aan te wenden dat dit de kansen op vorming van de jeugd ten goede komt, onder de voorwaarden genoemd bij voorstel 2.
  4. Dring er bij de Regering tenslotte op aan dat die met een structureel programma komt gericht op de brede vorming van de jeugd die nu de kansen daarop misloopt. Een Deltaplan desgewenst, maar hoe dan ook een programma dat iedereen die er toe doet in het leven van de jeugd waardeert en erkent op diens inzet. Trek bij de opzet en uitwerking ervan ook hier nadrukkelijk samen met uw ambtgenoten die over andere voor de jeugd relevante werksoorten gaan. Dit is immers een ‘joint effort’.

3. Algemene toelichting. De vorming van de jeugd is een taak voor velen
Mensen worden niet geboren maar gevormd, zo schrijft Erasmus. Die vorming houdt in dat de jeugd in velerlei opzicht uit de verf komt: persoonlijk, sociaal, cognitief, creatief, artistiek, sportief, fysiek, psychisch, motorisch, praktisch, qua gezondheid, professioneel……kortom al die kwaliteiten en eigenschappen die we onze eigen kinderen toewensen. Maar gunnen we het niet alle kinderen en jongeren dat ze zo op mogen groeien? En moeten we dan niet vooral prioriteit geven aan de jeugd die de kansen op zulke brede vorming mis dreigt te lopen?

Deze vorming is niet voorbehouden aan de school en dat hoeft ook helemaal niet. Het is bovendien in de praktijk ook niet zo. Immers, ouders vervullen hier een belangrijke, zelfs primaire rol, door thuis allerlei activiteiten met hun kinderen te doen. En verder zijn er vele mogelijkheden van vormende vrijetijdsbesteding, zeker als daarbij sprake is van de inzet van betrokken en handelingsbekwame personen. Ik noem ze verderop. Samen met de leraren kunnen ze een rijke biotoop vormen waarin de jeugd gedijt en groeit. Dit is ook de situatie bij het merendeel van de Nederlandse jeugd. Maar het schiet in de ca. 140 aandachtswijken in Nederland ernstig tekort en dat wordt steeds erger. Veel van deze wijken zijn vergaand gesegregeerd zodat kinderen en jongeren gemakkelijk tussen de wal en het schip vallen. Ouders zijn onmachtig door permanente armoede, krakkemikkige huisvesting en falend beleid op het gebied van taal, inburgering, opvoedingsondersteuning en maatschappelijke participatie. De werkers in andere pedagogische disciplines dan onderwijs worden als tweederangs beschouwd ten opzichte van leraren; het beleid, de financiering en de arbeidsvoorwaarden in deze sectoren zijn er naar, en dat beïnvloedt hun inzet in negatieve zin. En de scholen kampen met een toenemend aantal onbevoegden en een gapend lerarentekort. Zo wordt de jeugd in wijken als Feijenoord op velerlei wijze gepakt. Ik zie het hier voor mijn ogen gebeuren. Is het niet de hoogste tijd dit tij te keren en met een structurele kansenaanpak te komen?

Tegen die achtergrond is het budget voor het NPO ongetwijfeld goed bedoeld maar veel te hoog om voor het totaal een zinvolle en verantwoorde bestemming te vinden, althans binnen het onderwijs. Als zelfs veel leraren en schoolleiders dat al zeggen dan mag je die conclusie wel trekken. De voorstellen hierboven zijn daarom gericht op een evenwichtiger inzet van dit budget over alle werksoorten die er toe doen in het leven en de vorming van de jeugd. Dat biedt betere kansen voor dit doel dan wanneer het via het onderwijs weglekt naar bestemmingen waar het niet rendeert. Het vierde voorstel tenslotte biedt een structureel perspectief voor een aanpak van jeugdkansen die iedereen die daarbij van betekenis is waardeert en ondersteunt. En die hen aanmoedigt de vorming van de jeugd ook als een nadrukkelijk gezamenlijke opdracht te beschouwen, bij voorkeur op het niveau van de wijk. Zo’n gezamenlijke missie heeft bovendien als voordeel dat de school zich meer kan toeleggen op een hoog niveau van taal, rekenen en kennis op velerlei terrein. Daar moet onderwijs immers garant voor staan en dat gaat nu niet goed. Zacht gezegd.

4. Toelichting per voorstel

Ad 1. Het is dus zonneklaar dat het NPO-budget veel te hoog is en dat het onmogelijk is om voor het totaal ervan een zinvolle bestemming te vinden in het onderwijs. Ik ga er dan ook gemakshalve van uit dat het budget van het NPO moeiteloos met de helft kan worden verminderd. Het gaat dan ook niet aan dat u als onderwijswoordvoerders alles in het werk stelt dit bedrag kost wat kost voor het onderwijs te behouden. U bent immers eerst en vooral gekozen om de belangen van de burgers te dienen en niet die van een bepaalde werksoort. Dat primaat geldt ook onze jeugdige medeburgers.

Ad 2. De vorming en kansen van de jeugd vergen niet alleen goede leraren, maar ook de inzet van anderen. Ouders voorop. En vervolgens de velen die zich vrijwillig en beroepsmatig voor de jeugd inzetten in de armoedebestrijding, opvoedingsondersteuning, sociaal werk, geboortezorg, kinderopvang, speeltuinen, sport, muziek, theater en andere kunstbeoefening, natuur en platteland, gezondheidszorg, kinder-, en jongerenwerk, jeugdzorg, wijkpolitie, geestelijke gemeenschappen, (sociale) media, bibliotheekwezen, en leermeesters die de jeugd inwijden in de wereld van arbeid en beroep. Zij zijn de bondgenoten van de leraren maar worden in de praktijk veel minder erkend en gewaardeerd voor hun inbreng, wat ook doorwerkt in beleid, financiering en arbeidsvoorwaarden. Met de voorgestelde overheveling wordt die onbalans enigszins rechtgetrokken. Wanneer bovendien elk van de werkers voor de jeugd diens kansen en de vorming van de jeugd als een gezamenlijke opdracht neemt kunnen ze meer betekenen dan wanneer ze op eigen houtje opereren. Dat is ook mijn ervaring hier in de wijk Feijenoord en de rationale onder een ‘village to raise a child’; een gezellige en ontspannen gemeenschap waarin elk kind geliefd wordt om wie het is en uitgedaagd wordt op wat het kan.

Ad 3. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de sturing en de financiering van de meeste van de hierboven genoemde werksoorten. Doorgaans zijn dat geen vetpotten en ik denk dat de gemeenten het surplus van het NPO-geld goed kunnen gebruiken. Dit kan op basis van een tijdelijke doeluitkering waaraan de voorwaarde verbonden is dat het zo ingezet wordt dat de werkers van de dagelijkse praktijk er baat bij hebben. Dat is immers ook uw oogmerk met de inzet van het NPO-geld in het onderwijs, zo mag ik tenminste hopen. Daarnaast is de bedoeling dat de gemeenten dit geld benutten voor een eerste impuls aan samenlevingsopbouw die nodig is om in hun aandachtswijken te komen tot ‘villages to raise a child’.

Ad 4. Met u en vele anderen ben ik zeer voor structurele investeringen in de brede vorming van de jeugd, en dan vooral de kinderen en jongeren wier kansen onder druk staan. Dat is een morele opdracht waar bovendien grote maatschappelijke en economische belangen mee gemoeid zijn. Dit is óók een opdracht en een verantwoordelijkheid van velen. Een ‘Deltaplan Vorming Jeugd’ hoort dan ook te gaan over het werk van iedereen die er toe doet in het leven van de jeugd en die zich inzet voor diens vorming. Dat vergt ook een goed samenspel van alle betrokken departementen. Maar dan is het zeker ook een gezamenlijke maatschappelijke en pedagogische opdracht van u en van uw ambtgenoten die zich over andere jeugdwerksoorten bekommeren. Basis voor zo’n Deltaplan kan het Jeugdkansenprogramma zijn dat ik u enkele weken terug gestuurd heb. Dat bevat ook voorstellen die gericht zijn op een betere en meer stabiele inkomenspositie van ouders, en op goede sociale huur in voldoende mate. Die condities bepalen immers ook de uitgangspositie van de jeugd. www.pedeng.nl/jkp

5. Spring over uw schaduw heen
Ik haal Erasmus nog eens aan: De opvoeding van kinderen is een taak die het meest genade vindt in Gods ogen. Dat geldt ook voor ongelovigen, voeg ik er altijd aan toe. Laat de vorming en de kansen van de jeugd dan ook onze hoogste prioriteit zijn. Deze prioriteit moet uiteraard tot uitdrukking komen in de omvang van de budgetten. Maar ook in een ontkokerde en samenhangende inzet ervan, waarbij het algemeen belang prevaleert boven deelbelangen. En dan moet u wel over uw schaduw heenstappen. Want werd onderwijs vroeger gezien als harde kern van de verzuiling, tegenwoordig is het de harde kern van de verkokering. Dat vond ik al toen ik nog bij het ministerie van OCW werkte en dat vind ik tegenwoordig des te meer. En dat blijft zo als u hier niet een doorbraak mogelijk maakt door krampachtig te proberen dit NPO-budget voor de onderwijssector te behouden en het andere jeugddisciplines te misgunnen. Dat is contrair aan het belang van onze jeugdige medeburgers en dat van een passende en zinvolle besteding van belastinggeld. U bent er voor om namens de búrgers de regering te controleren en niet namens de onderwijssector. Controleert u dan ook uw eigen impulsen om slechts voor een deelbelang te gaan. Deze overheveling is een geste die alleszins past bij de waardigheid van uw ambt en bovendien een goed voorbeeld voor de jeugd. Ik meen dan ook dat ik u met deze voorstellen een heel constructief aanbod doe dat u niet kunt weigeren.

6. Wees ook een voorbeeld voor de werkers van de dagelijkse praktijk
Natuurlijk besef ik het. Ik heb lang genoeg bij het Rijk gewerkt om maar al te goed te weten dat het ‘not done’ is dat Kamerleden elkaar de budgetten van hun portefeuilles gunnen of misgunnen. Maar als nood al wetten breekt, dan toch zeker de ongeschreven regels van een politieke cultuur die hier wel erg contraproductief uitpakt? Deze voorstellen zijn rechtvaardig, terecht en alleszins uitvoerbaar. En uw ambtgenoten die over de hierboven genoemde werksoorten zijn uw bondgenoten in een gezamenlijke missie voor de kansen van onze kinderen. Door deze geste toont u zich de wijste en bent u een voorbeeld voor al diegenen die het in de pedagogische praktijk van alledag ook met elkaar moeten zien te rooien. Is dat niet het minste wat zij van parlementariërs mogen verwachten? Noblesse oblige.

7. ‘Onderwijs emancipatiemotor’ is een mythe
Tenslotte verwijs ik u graag naar bijgaande historische opfrisser die duidelijk maakt dat de kansen van de jeugd ook in het verleden een zaak van velen was. Daarmee wordt tevens afgerekend met de mythe van ‘onderwijs als emancipatiemotor’. Een mythe die leraren met een mission impossible opzadelt en die de inbreng van ieder ander in de vorming van onze kinderen miskent. De geschiedenis van de verheffing leert ons anders. www.pedeng.nl/verheffing

Bij wijze van service heb ik een concept-motie gemaakt. Zo ben ik dan ook weer. Zie daarvoor de bijlage.

Dit bericht heb ik ook gestuurd naar voorzitters van de Commissies VWS, BZK, J&V, SZW, EZK, LNV en Financiën met het verzoek dit onder de aandacht te brengen bij uw ambtgenoten die de hierboven genoemde jeugdprofessies in het portefeuille hebben. Ook de ministers Arie Slob en Wopke Hoekstra en de onderwijswethouders van de Grote Vier hebben een kopie. Dat geldt ook voor de voorzitter en de directeur van de VNG Jan van Zanen en Leonard Geluk, Reshma Roopram, wethouder Barendrecht en Jan Hamming, de burgemeester van Zaanstad. Het bericht staat ook op mijn website.

Ik wens u veel wijsheid bij uw besluitvorming.

Hoogachtend,

Ype Akkerman
Pedagogisch Collectief Feijenoord
Rotterdam
06 55107637
www.pedeng.nl
ype@pedeng.nl
Twitter @ypakk

Het Pedagogisch Collectief Feijenoord is ook op Facebook. Volgen mag!

 

Bijlage

Motie overheveling NPO-budget

De Kamer,

Gehoord de beraadslaging,

Overwegende dat

  • de coronacrisis een negatieve uitwerking heeft gehad op de brede vorming van de jeugd, in het bijzonder de kinderen en jongeren die al in een minder kansrijke uitgangspositie zitten;
  • dat daarom een financiële impuls nodig is om de kansen op die vorming van vooral deze kinderen en jongeren weer op niveau te brengen;
  • de vorming van de jeugd niet alleen de inzet vergt van onderwijs maar ook van andere werksoorten die van belang zijn voor het leven van kinderen en jongeren;
  • dat het budget voor het NPO veel te groot is voor een zinvolle, rechtmatige en doelmatige besteding binnen het onderwijs.

Verzoekt de Regering om

  • Het NPO budget met minstens de helft te verminderen tot op het niveau waarop nog een zinvolle, rechtmatige en doelmatige inzet in het onderwijs kan plaatsvinden.
  • De andere helft te bestemmen voor andere werksoorten die er toe doen in het leven en de vorming van de jeugd.
  • Dit bedrag te verdelen onder de gemeenten waarbij de voorwaarde is dat het zo ingezet wordt dat de werkers van de dagelijkse praktijk in die werksoorten er baat bij hebben en dat in aandachtswijken samenlevingsopbouw plaatsvindt met het oog op een ‘villages to raise an child’.
  • Het initiatief te nemen voor een structureel ‘Deltaplan Vorming Jeugd’ waarin de inbreng van iedereen die er toe doet in het leven en de vorming van de jeugd erkend en gewaardeerd wordt, wat ook tot uitdrukking komt in de omvang en de onderlinge verdeling van het budget voor dit Deltaplan.
  • Dit Deltaplan een gezamenlijke onderneming te laten zijn van in elk geval de departementen van OCW, VWS, BZK, SZW, LNV, EZK, V&J en Financiën, gecoördineerd door het ministerie van AZ. Met de VNG als belangrijke partner namens de gemeenten.

En gaat over tot de orde van de dag.

 

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: ambtgenoten, Belastinggeld, bondgenoten, Erasmus, Feijenoord, J, Kansen, kansengelijkheid, NPO, onderwijswoordvoerders, Tweede Kamer, vorming

Kansen voor de jeugd in aandachtswijken

mei 13, 2021 By ypeakkerman Reageer

De coronacrisis biedt een momentum om het tij van groeiende ongelijkheid van kansen voor de jeugd te keren. Dit vergt een duurzame aanpak in de vorm van een Jeugdkansenprogramma dat vier pijlers bevat:

  1. Structurele versterking van de inkomenspositie van gezinnen in aandachtswijken;
  2. Voldoende woningen van goede kwaliteit in het segment sociale huur
  3. Goede mensen in alle leefdomeinen en alle disciplines die voor de brede vorming van de jeugd belangrijk zijn
  4. Samenlevingsopbouw met als oogmerk ontspannen en gezellige (wijk)gemeenschappen waarin sprake is van veiligheid en structuur. Daarin draagt iedereen die er toe doet in het leven van kinderen en jongeren bij aan hun kennis, vaardigheden en vorming, in een gezamenlijke maatschappelijke opdracht. In zo’n ‘village to raise a child weten kinderen en jongeren zich geliefd om wie ze zijn en worden ze uitgedaagd op wat ze kunnen.

Alle pijlers zijn van groot belang maar pijler 4 heeft ten opzichte van de drie andere pijlers één groot voordeel. Iedere gemeente kan er vandaag nog mee beginnen! (zie 4.5)

I. Naar een structureel en duurzaam Jeugdkansenprogramma 

De coronacrisis heeft de ongelijkheid van kansen van de jeugd zowel blootgelegd als vergroot. Veel kinderen in aandachtswijken groeien op in armoede en schuldenproblematiek, sociale uitsluiting, met een laag zelfbeeld en in een omgeving waarin hun potentieel onvoldoende wordt gezien laat staan aangewakkerd. Door de coronacrisis is de jeugd verstoken geweest van schoolbezoek en zinvolle vrijetijdsbesteding waardoor ze extra op achterstand in leren en ontwikkeling zijn geraakt. En huiselijk geweld is toegenomen met alle psychologische schade van dien. Het helpt dan ook niet bepaald dat het lerarentekort zich juist in aandachtswijken het sterkst manifesteert en dat de jeugdzorg op dit moment in een regelrechte crisis verkeert.

Daarom pleit ik ervoor dat in het herstelbeleid na corona ook een impuls wordt opgenomen om de pedagogische en onwikkelingsgerichte kwaliteit van onze ca. 140 aandachtswijken te versterken. Daarbij gaat het niet alleen om het inlopen van de achterstanden en het herstel van de schade maar ook om een structurele en duurzame versterking in de richting van wijken waar het voor deze jeugd veilig en kansrijk opgroeien is. Dat vergt een langdurige diepte-investering in mensen en middelen en dat mag best een generatie duren.

Er is een momentum

Op dit moment is sprake van een Gelijke Kansen Alliantie, geïnitieerd door het ministerie van OCW[1]. Daarnaast is er het pleidooi van burgemeester Jan Hamming van Zaanstad voor een Deltaplan Wijken[2] en dat van wethouder Reshma Roopram van Barendrecht voor een Deltaplan Jeugd[3]. Beiden doen dat namens een groot aantal gemeenten. En er is een Nationaal Programma Onderwijs waaraan een bedrag van 8,5 miljard gekoppeld is[4]. Waarom zouden we die initiatieven en aspiraties niet combineren om dit samenhangende Jeugdkansenprogramma een goede start mee te geven? Zijn we zo’n bundeling van krachten en middelen niet verplicht zijn aan deze kinderen en jongeren? En aan de velen die zich dagelijks en direct voor hen inzetten?

II. Vier pijlers voor dit Jeugdkansenprogramma 

Werken aan kansen voor de jeugd vergt een adequate materiele basis in de vorm van een toereikende en stabiele inkomenspositie van het gezin en van adequate huisvesting. Daarnaast vergt het dat iedereen die ertoe doet in het leven van kinderen en jongeren zijn beste beentje voorzet en elkaar ook weet te vinden in een gezamenlijke maatschappelijke en pedagogische opdracht. Daar gaat dit Jeugdkansenprogramma over en dit is uitgewerkt in de volgende 4 punten. Per punt wordt aangegeven wat het probleem is en wat de consequenties zijn voor beleid

1. Een toereikende, stabiele en voorspelbare financiële positie van de ouders

‘Als je permanent in de stress zit of je morgen je werk, je inkomen of huis nog hebt dan heb je gewoonweg geen energie over om aandacht te besteden aan je kinderen’. Aldus Laura, de vrouw van George W. Bush tijdens een meeting in het Witte Huis[5]. Als iemand als zij al door heeft hoe funest permanente bestaansonzekerheid van gezinnen uitpakt voor de kinderen, hoezeer geldt dat dan wel niet de mensen die zelf in die omstandigheden leven? Permanent leven beneden het bestaansminimum in combinatie met schulden is een voedingsbodem voor stress, huiselijk geweld, slechte nachtrust, verwaarlozing, ongezonde eetgewoonten, sociale uitsluiting en ontwikkelingsachterstand van de jeugd die in zulke gezinnen opgroeit. Daardoor kunnen ouders onvoldoende de verantwoordelijkheid nemen die ze -ook volgens de wet- hebben[6]. Voor schooluitjes en vrijetijdsactiviteiten kunnen ouders wel een beroep doen op allerlei fondsen, en dat is een goede zaak. Minder goed is het echter als die activiteiten  helemaal gratis worden aangeboden; dat kan geen duurzame oplossing zijn. 

Consequenties voor beleid

De financiële positie van gezinnen wordt structureel versterkt door een mix van hoger minimumloon en dito bijstandsuitkering, het terugdringen van flexwerk, een effectieve aanpak  van de schuldenproblematiek en zo nodig belastingmaatregelen. Uitvoering van het advies van de Commissie Borstlap is dan een eerste stap.

2. Voldoende huisvesting van goede kwaliteit in het segment sociale huur. 

Mede dankzij het onlineonderwijs hebben nu ook velen ontdekt hoe armetierig veel gezinnen gehuisvest zijn. Kleinbehuisd, met krakkemikkig interieur soms, gehorig, gebrekkige digitale infrastructuur, je huiswerk moeten maken in de keuken of een ander vertrek waar onrust heerst. Ook qua huisvesting biedt de thuissituatie dus niet de beste condities voor de ontwikkeling en vorming van de jeugd in aandachtswijken.

Consequenties voor beleid

In het regerings- en gemeentelijk beleid voor de uitbreiding van de woningvoorraad wordt ook ingezet op bouw, renovatie en kwaliteitsverbetering van de sociale huursector en van de particuliere huur in dat segment. Daarbij is het ook goed dat in de wijken een gevarieerd aanbod naar prijs ontstaat aan huisvesting, waarbij dan wel bevorderd wordt dat juist diegenen die zich in die wijken voor de jeugd inzetten er kunnen wonen. Daardoor kunnen ze de kinderen, jongeren en hun ouders ook op straat tegenkomen of in de supermarkt. Dat werkt mee aan de ontwikkeling van een ‘village to raise a child” zoals beschreven in paragraaf 4. 

3. Inzet van vele goede mensen 

3.1 Mensen maken het verschil

Kinderen en jongeren worden niet gevormd door systemen, sectoren en disciplines maar door de mensen met wie ze dagelijks omgaan. Daarom is het van belang dat het in aandachtswijken wemelt van de personen, van allerlei slag en soort, die met elkaar, klokjerond en 7 dagen in de week, hun beste beentje voorzetten voor de jeugd in een gezellige en kansrijke gemeenschap. Een gemeenschap waarin kinderen en jongeren zich geliefd weten om wie ze zijn en worden uitgedaagd op wat ze kunnen. Vanaf 9 maanden voor de geboorte tot aan hun volwassenheid. 

Die personen zijn:

  • Ouders voorop, want die zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding en vorming van hun kinderen. Dat vergt -al dan niet professionele- ondersteuning op gebied van financieel beheer, schuldhulp en opvoeding waardoor gezinnen weer tot rust en op regel komen. Ouders ook die als het even kan zelf werken aan hun ontwikkeling, bijvoorbeeld op het gebied van opvoeding, taal, inburgering, scholing of puur uit interesse. Want kinderen profiteren van ouders die zelf ook leren.
  • Mensen in de directe familie-, vrienden- en kennissenkring. Anders gezegd, al diegenen die op kraambezoek komen als je net geboren bent.
  • Beroepskrachten en sociaal ondernemers op alle relevante terreinen zoals geboorte- en kraamzorg, kinderopvang, speeltuinwerk, onderwijs, sport, cultuur, natuur en groen, gezondheidszorg, kind-, jeugd- en jongerenwerk, jeugdhulpverlening, wijkpolitie, ‘geestelijke gemeenschappen’, (sociale) media en bibliotheekwezen, reintegratie en reclassering.
  • Vrijwilligers en ‘best persons’[7] die zich in allerlei leefdomeinen en sectoren en vaak buiten de bestaande kaders om engageren met de jeugd. Dat kunnen ook kinderen en jongeren zelf zijn.
  • Werkgevers die leerwerkplekken en reguliere arbeid bieden waarin ook gewerkt wordt aan de professionele, persoonlijke en sociale vorming. Want arbeid adelt.

Consequenties voor beleid

Bij de aanpak van kansengelijkheid is het van belang ieders bijdrage in de vorming van de jeugd te herkennen en te erkennen. Daarmee wordt ook direct afgerekend met onbewezen stellingen als ‘de leraar maakt het verschil’ en’ onderwijs als emancipatiemotor, een mythe die niet op historische feiten berust. En die leraren met een mission impossible opzadelen. Zie daarvoor www.pedeng.nl/verheffing. Laat de onderwijssector zich ook hoeden voor oeverloze discussies over het verlengen van de brugperiode en uitstel van schoolkeuze. Niet dat het onbelangrijk is maar het leidt maar af van de kansen die veel meer voor de hand liggen, zoals het tegengaan onderadvisering; dat kan per direct worden aangepakt.  

3.2 Intrinsieke motivatie en goed werk als uitgangspunt voor sturing

De kwaliteit van het werk van professionals en vrijwilligers wordt bepaald door de drie principes van ‘goed werk’ die door Howard Gardner c.s. zijn ontwikkeld. Dat zijn persoonlijke betrokkenheid, deugd en vakmanschap dat ontwikkeld is in een langdurig proces van leren en werken. De sturing van de gemeente en de instituties dient erop gericht te zijn dat die drie dimensies maximaal uit de verf komen. Dit betekent dat een aansprekend alternatief ontwikkeld wordt op die funeste afrekensystematieken met targets, prestatie-indicatoren en andere verslavende middelen uit de neo-liberale verbanddoos.  Die zijn bewezen contraproductief op de intrinsieke motivatie, hebben perverse prikkels tot gevolg en zijn dus een hele slechte besteding van belastinggeld. Voor de werkers van de dagelijkse praktijk is het ‘een tyrannie die hen ’t hert doorwondt’. Hoe dat alternatief eruitziet vergt nadere uitwerking, maar dialoog is hoe dan ook de basis ervan. En dialoog die start met die ene vraag van beleidsmakers aan de mensen van de dagelijkse praktijk: “wat kan ik voor je doen?”

Waardering, ook in financiele zin is van belang. Dat geldt niet alleen voor jeugddisciplines met evidente personeelstekorten zoals het onderwijs, de kinderopvang en de jeugdzorg. Werkers uit andere jeugdsectoren zijn steeds vaker ZZP-ers, moeten het vaak hebben van tijdelijke contracten of flexwerk en de bestaanszekerheid van hun organisaties is onderhevig aan openbare aanbestedingen of tijdelijke subsidies. Daarom is het van belang veel grondiger te werken aan een betere naar de financiële positie en bestaanszekerheid van iedereen die zich beroepsmatig inzet voor de jeugd. Al deze arbeiders zijn hun loon waard. Dit is een zaak voor de relevante departementen en de sociale partners.

 Consequenties voor beleid

Beleid en sturing zijn gericht op waardering (moreel en zo mogelijk financieel) voor iedereen die zich in de praktijk van alledag inzet voor de jeugd en op de versterking van hun handelingsbekwaamheid bij dit belangrijke werk. En op samenlevingsopbouw zodat gemeenschappen ontstaan waarin iedereen elkaar weet te vinden in een gezamenlijke opdracht gericht op de vorming en kansen van kinderen en jongeren.  

Die waardering betekent voor de sturing dat van niet boven wordt bedacht wat de mensen van de dagelijkse praktijk moeten doen. Het is omgekeerd. Praktijkmensen bepalen in eerste instantie zelf en met elkaar hoe ze aan de slag willen met de jeugd en wat voor hen de beste sturing en ondersteuning is. Vertrouwen is hier een belangrijk uitgangspunt. En ouders hebben de regie over de vorming van hun kind en de inzet van de professionals en vrijwilligers.

Een betere beloning en meer bestaanszekerheid van iedereen die zich beroepsmatig inzet voor de jeugd is nodig. Dit is een zaak voor de betrokken departementen en de sociale partners. Dus van OCW, VWS, SZW, V&J, EZK en Financien. 

 

4. Hechte pedagogische gemeenschappen: villages to raise a child

4.1  Synergie door samenwerking en een sterke sociale basis

“There is no such thing as community”, zo zei Margaret Thatcher eens. Versplintering en segregatie van gemeenschappen is echter zeer in het nadeel van de jeugd, zo heeft Robert Putnam duidelijk gemaakt in onder meer zijn Our Kids. Werken aan hechte pedagogische gemeenschappen werkt in het voordeel van de vorming en kansen van de jeugd. Wanneer iedereen die er toe doet in het leven van de jeugd elkaar weet te waarderen en te vinden in een gezamenlijke pedagogische en maatschappelijke opdracht kan ook worden geprofiteerd van synergie en de ontwikkeling van een sterke sociale basis[8]. Zo werken ze met elkaar aan een ‘village to raise a child’. Dit is ook tegengif tegen de cynische opvatting van Thatcher die ook nu nog de mindset van vele beleidsmakers beheerst. Er is dan ook alle reden tot samenlevingsopbouw met als oogmerk ontspannen en gezellige (wijk)gemeenschappen waarin sprak is van veiligheid en structuur. Met op termijn dat weer normaal leven is in deze wijken en er weer touwtjes door de brievenbussen kunnen. In zo’n gemeenschap draagt iedereen die er toe doet in het leven van kinderen en jongeren bij aan hun kennis, vaardigheden en vorming, in een gezamenlijke maatschappelijke opdracht. Er zijn nog ander voordelen van zulke samenlevingsopbouw:

  1. Het doorbreken van segregatie naar migratie-achtergrond, tussen arm en rijk en tussen praktisch en theoretisch opgeleid
  2. Jeugdproblematiek ontstaat minder of wordt eerder afgevangen voordat het uit de hand loopt (10).
  3. In zo’n gemeenschap werkt iedereen samen aan de brede vorming van de jeugd. Daardoor kan de school meester in de beperking te zijn door zich vooral toe te leggen op die zaken waarvoor het onderwijs garant moet staan: talen, rekenen en kennis op vele terreinen, en dat alles op het hoogst mogelijke niveau.
  4. Het doorbreekt de verkokering in het jeugd- en onderwijsbeeld daar wat het ertoe doet. Namelijk op het niveau van de dagelijkse praktijk, waar voor de jeugd het verschil wordt gemaakt
  5. Het verzacht de problematiek van de personeelstekorten in belangrijke sectoren als onderwijs, kinderopvang en jeugdzorg. Hand in hand bereik je immers meer dan wanneer iedereen zijn eigen spel speelt.
  6. Het samenwerken van ouders, vrijwilligers en professionals in zo’n gemeenschap en de resultaten die zo worden geboekt zijn motiverend en versterken de beroepstrots van de werkers van de dagelijkse praktijk. Dat maakt zo’n gemeenschap ook als arbeidsomgeving aantrekkelijk; het is een begeerlijke plek voor iedereen die zich voor de jeugd inzet.

Consequenties voor beleid

Met het oog op hechte en sterke wijkgemeenschappen in de vorm van villages to raise a child zetten gemeenten stevig in op een langdurig en consistent proces van samenlevingsopbouw.

4.2 Verkokering is te doorbreken

De verkokering in het jeugdbeleid die zichtbaar is bij het Rijk, de gemeente en alle betrokken instituties is hier beslist een belemmerende factor. Op die niveaus hoort veel meer samenwerking en onderlinge afstemming plaats te vinden. De praktijk leert echter ook dat die verkokering het minst aanwezig is op het niveau van de dagelijkse praktijk. Want zij die op dat niveau aan de slag zijn ervaren dagelijks de hitte van de dag bij het werken met de jeugd en ondervinden hoe hun werk verlicht en effectiever wordt als ze elkaar weten te vinden en van elkaars inzet profiteren. Het goede nieuws is dus: juist op het niveau waar het moet gebeuren blijkt het doorbreken van de verkokering ook te kunnen. Laat dit dan ook een voorbeeld zijn voor de hogere echelons.

Consequenties voor beleid

Profiteer in het jeugdkansenbeleid van de samenwerkingsbereidheid van de werkers van de dagelijkse praktijk. En leer van hen zodat ook de hogere echelons elkaar veel beter weten te vinden en de kansen van de jeugd als een gezamenlijke opdracht te zien. Dit impliceert een veel hechtere samenwerking tussen de betrokken departementen: VWS, OCW, J&V, SZW, BZK en EZK, zo mogelijk gecoördineerd door AZ. Het laatste maakt de brede vorming van de jeugd in aandachtswijken tot Chefsache.

4.3 Regie op het niveau van de dagelijkse praktijk

De gemeente is verantwoordelijk voor de regie op deze ontwikkeling en samenwerking in de aandachtswijken; daarin kan hij zich ook bewijzen als betrokken en presente overheid die het geheel overziet. Het is dan wel van belang dat de gemeente zich vooral op dat praktijkniveau richt en zich niet verliest in contraproductief bestuurlijk, ambtelijk en organisatorisch positiespel. De gemeente kan per wijk een functionaris aanstellen die als een soort ‘wijkburgemeester’ het geheel bestiert. Deze verwerft gezag op basis van het leggen van verbindingen, wijsheid, gevoel voor de onderlinge verhoudingen en een stevige stem in de richting van het hoger ambtelijk management en het gemeentebestuur. Een directe toegang tot de burgemeester wil daarbij ook helpen.

Consequenties voor beleid

Per aandachtswijk stelt de gemeente een ambtenaar aan die als wijze ‘wijkburgemeester’ het geheel overziet en die naar bevind van zaken handelt om de inzet en het samenspel van de mensen van de dagelijkse praktijk te versterken. Deze persoon is gezaghebbend in de richting van de wijk en in de richting van het gemeentebestuur en het beleidsapparaat.

 4.4 Personele continuïteit is cruciaal

De mensen van de dagelijkse praktijk moeten met elkaar en met de jeugd in de wijk hechte relaties en geschiedenis op kunnen bouwen. Dat vergt dat ze zich ook langdurig, minstens 10 jaar, aan de wijk kunnen en willen verbinden. Funest daarvoor zijn projectencaroussels, openbare aanbestedingen en andere bestuursbeslissingen die leiden tot een sterk personeelsverloop. Laat aandachtswijken niet een soort Afrikaanse weeshuizen worden die hoofdzakelijk worden bemenst door goedwillende kortverbanders die zich -weliswaar met de beste bedoelingen- slechts tijdelijk engageren met de jeugd. Dat frustreert de ontwikkeling van een bezield verband en het is ook heel slecht voor de hechting waar veel kinderen en jongeren het van moeten hebben.

Consequenties voor beleid

De gemeente en de betrokken instanties, zoals besturen in de jeugdzorg, het onderwijs, welzijn en andere jeugddisciplines bevorderen en borgen dat professionals en vrijwilligers zich tenminste 10 jaar aan de wijk kunnen en willen verbinden. Dit uitgangspunt is leidend bij het beleid op het terrein van subsidies, aanbestedingen, projecten en personeel.

4.5  Je kunt direct beginnen met deze samenlevingsopbouw

De eerste drie pijlers van dit Jeugdkansenprogramma vergen langere voorbereiding en zullen niet direct vruchten afwerpen. Bij de ontwikkeling van ‘villages to raise a child’ geldt dat niet; daar kan elke gemeente vandaag nog mee beginnen. Heel concreet kan dat als volgt:

  1. De gemeente organiseert een pedagogische wijkconferentie waarin iedereen die er toe doet bijeenkomt om elkaar te leren kennen, te ontdekken wat men aan elkaar heeft en plannen en ideeen te ontwikkelen in de richting die zij gewenst vinden;
  2. De gemeente stelt per wijk een ‘wijkburgemeester ‘ aan die het proces dat ontstaat met deze wijkconferentie verder brengt en stimuleert. Die krijgt de vrijheid en de stimulans om naar bevind van zaken te handelen.

Kortom: niets belemmert welke gemeente dan ook hier per direct de hand aan de ploeg te slaan. Laat die fijn zijn!

III. Doelmatiger en doeltreffender inzet van geld

Het kabinet heeft via OCW tijdelijk 8,5 mld. beschikbaar gesteld voor de hersteloperatie in het onderwijs na corona. Daarnaast heeft het kabinet via VWS verscheidene bedragen vrijgemaakt voor een jeugdpakket, de aanpak van jeugdwerkloosheid, huisvesting van dak- en thuisloze jongeren, en de ondersteuning van vrijwillige jeugdorganisaties.[11] Geld hoeft dus voorlopig niet het probleem te zijn, zeker niet nu het er op lijkt dat het OCW-geld niet volledig kan worden besteed, althans niet zinvol. Dan is het beter om alle beschikbare middelen zo te poolen dat elke jeugdprofessie ervan profiteert én dat de ontwikkeling van ‘villages to raise a child’ een stevige eerste  impuls krijgt. Dat betekent in de praktijk ook dat een deel van de 8,5 miljoen wordt herverdeeld over andere voor de jeugd relevante werksoorten. Zie in dat verband dit pleidooi om de helft van die 8,5 mld over te hevelen naar anderen jeugdsectoren. www.pedeng.nl/hevel

Dit laat onverlet dat er ook structurele investeringen nodig zijn de kansen van de jeugd in aandachtswijken duurzaam te versterken.

Consequenties voor beleid

De gemeente krijgt het mandaat voor een integrale inzet van alle rijksmiddelen die nu tijdelijk beschikbaar zijn voor jeugd- en onderwijsbeleid. Tevens worden structurele middelen vrijgemaakt die er toe leiden dat dit Jeugdkansenprogramma ook tot een duurzame versterking van de kansen van de jeugd in aandachtswijken leidt.

 

IV. De jeugd in aandachtswijken verdient de inzet van ons allemaal

4.1 Elk Kamerlid adopteert een aandachtswijk

Dit Jeugdkansenprogramma is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Rijk en de gemeenten. Daarin kunnen individuele Kamerleden ook een belangrijke rol spelen door zichtbaar te zijn in de wijken. Want presentie, het is de Rolls Royce onder de beleidsinstrumenten. Kan daarom niet elk Kamerlid één aandachtswijk adopteren wat in elk geval betekent dat hij of zij zich met die wijk verbindt en daar ook met enige regelmaat te vinden is? Zo komt het begrip ‘aandacht’ ook tot uitdrukking in persoonlijke belangstelling vanuit de landelijke politiek en dat geeft de bewoners van de village hoop en zelfvertrouwen. De parlementariërs kunnen vervolgens hun wederwaardigheden uitwisselen en zo toegroeien naar een gezamenlijke huisstijl in benadering en beleid op het gebied van kansenongelijkheid. Zo kunnen ze het regeringsbeleid ook beter controleren. Bijkomend voordeel is dat Kamerleden, die vaak zelf in een hoogopgeleide bubbel leven, veel meer voeling krijgen met gewone mensen in onfortuinlijke omstandigheden. Wat beslist geen overbodige luxe is, zo blijkt uit onderzoek van de Erasmus Universiteit[12].

Consequenties voor beleid

Elk Kamerlid adopteert een aandachtswijk

4.2 Het zijn ook ónze kinderen

Laten we ons met dit Jeugdkansenprogramma toewijden aan de kinderen en jongeren die we op deze manier willen vormen en verheffen. Het is zoals Erasmus schrijft: “Mensen worden niet geboren maar gevormd”. Zouden we de jeugd in aandachtswijken deze menswording willen misgunnen? Laten we ons er met elkaar voor inzetten. Het is zoals Robert Putnam ons voorhoudt aan het slot van zijn Our Kids: “If our kids are in trouble -my kids, our kids, anyone’s kids -we all have the responsibility to look after them. For these kids belong to us en we to them. They are our kids.”

 

Noten

[1] https://www.gelijke-kansen.nl

[2] https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/artikel/5218666/probleemwijken-corona-armoede-deltaplan

[3] https://www.barendrecht.nl/brandbrief-jongeren-deskundigen-hulpverleners-wethouders-en-gemeenteraadsleden-roepen-op-tot

[4] https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/onderwijs-en-kinderopvang/nationaal-programma-onderwijs

[5]  Opgetekend uit Our Kids (2015) van Robert Putnam.

[6] Zie Burgerlijk Wetboek artikel 241:

  1. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden.
  2. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.

[7] Gabriel van den Brink et al. Best persons en hun betekenis voor de Nederlandse achterstandswijk. Tilburg 2012. En

[8] https://www.buurtwijs.nl/content/samenlevingsopbouw-uit-de-mode 

[9] Zie daarvoor www.pedeng.nl/verheffing.

[10] https://www.ad.nl/opinie/verlicht-druk-jeugdzorg-en-investeer-in-preventie~ab71b2f6/

[11] https://www.nji.nl/nl/coronavirus/Gemeenten/Wat-kan-er-wel-in-coronatijd/Voorbeelden-van-activiteiten-voor-jongeren

[12] https://www.groene.nl/artikel/spot-maakt-plaats-voor-venijn

 

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: Borstlap, coronacrisis, deltaplan, Erasmus, jeugd, jongeren, kansengelijkheid, kinderen, Putnam, village

Eed van Seneca

mei 5, 2021 By ypeakkerman Reageer

Waarom zou ik mijn kind aan jou toevertrouwen? Zo vroeg ik de leraar. Toen ik zijn antwoord hoorde was ik om. Waarom zet de beroepsgroep dit antwoord niet om in een eed of belofte die door alle leraren persoonlijk afgelegd wordt? Hieronder een voorstel.

Eed van Seneca

1. Ik doe dit werk omdat ik van jonge mensen houd en daarom graag een bijdrage lever aan hun kennis, vaardigheden en vorming.

2. Ik hou van kinderen en jongeren zoals ze zijn en ik daag ze uit op wat ze kunnen.

3. Ik deug.

4. Mijn gezag wordt gekenmerkt door beslistheid, prudentie en wijsheid.

5. Ik verlang ernaar mijn werk zo goed mogelijk te doen; ik streef het hoogste na in pedagogische tact, didactische bekwaamheid en in de beheersing van het vak waarin ik lesgeef.

6. Maak ik fouten dan erken is ze en herstel ik ze waar mogelijk. Daarbij behoud ik me het recht voor om jegens mezelf vergezingsgezind te zijn.

7. Ik zie, erken en waardeer de vele anderen in de omgeving van de kinderen en jongeren die evenzeer een inbreng hebben in hun ontwikkeling en vorming: ouders en anderen in de naaste leefwereld, de beroepskrachten in de andere pedagogische diciplines en de vele vrijwillers die zich inzetten voor de jeugd. Ze zijn mijn bondgenoten in een gezamenlijke maatschappelijke en pedagogische opdracht, daarom verbind ik me met hen waar mogelijk.

8. Ik ben aanspreekbaar op de wijze waarop ik mijn werk doe; jegens collega’s en leidinggevenden, leerlingen en ouders, burgers en andere belanghebbenden bij goed onderwijs, het rijk en de gemeente. Ik treed hen even zelfbewust als responsief tegemoet in een open en constructieve dialoog.

9. Ik ben een meester (m/v).

 

Toelichting

Tot enkele jaren terug was er stevig debat over een lerarenregister. Omdat een aantal problemen in het onderwijs, vooral het lerarentekort, meer prioriteit had is bleek dit voorstel niet het juiste idee en zeker niet op het juiste moment. Nu was ik zelf niet zo onder de indruk van dit register. Een probleem vond ik het gebrek aan bezieling; de taal der liefde was in de technocratisch geformuleerde documentatie ver te zoeken. De kern van het beroep lijkt me toch dat je van kinderen houdt en dat je daarom het beste uit jezelf wilt halen voor hun ontwikkeling en vorming. Mijn belangrijkste bezwaar tegen het register was is echter de beperkte communicatieve waarde ervan. Wat zegt het ouders of ander stakeholders van de school als een leraar geregistreerd is? Je moet heel wat documentatie doorploegen om een idee te hebben wat voor vlees je in de kuip hebt als je met een geregistreerde onderwijsgevende te maken hebt. Draagt zo’n register dan wel bij aan de directe aanspreekbaarheid van leraren op hun beroepsuitoefening?

Hippocrates

Daarom is een vergelijking met artsen interessant. Die vallen ook onder een maar daar gaat de Eed van Hippocrates aan vooraf. Die is beknopt en overzichtelijk geformuleerd en de strekking ervan geniet bekendheid: de arts legt zich erop toe mensen te genezen en daar kan iedereen zich een voorstelling bij maken.  De eed voor leraren die hierboven geformuleerd is kan dezelfde werking hebben: hij is beknopt en toegankelijk en geeft kernachtig blijk van waar de leraar voor staat: toewijding, deskundigheid, een lerende houding, verantwoordelijk nemen en meesterschap. In het gesprek met ouders over de vraag of zij hun ‘kostbaarste goed’ (Erasmus) aan de leraar toevertrouwen kan zo’n eed als basisdocument fungeren.

Seneca

Ik stel daarom voor dat de beroepsgroep van de leraren dit voorbeeld bekrachtigt en die de ‘Eed van Seneca’ te noemen. Seneca omdat hij zelf een vermaard leermeester was en over het onderwijs pakkende uitspraken deed als ‘Non vitae sed scholae discimus’. Dat wil zeggen: “de jeugd doet niet zijn best voor de toekomst maar omdat de leraar het van hem vraagt”(1).quote-Seneca-no-great-genius-has-ever-existed-without-84

Zo’n eed, puntig, beknopt en betekenisvol geformuleerd, biedt helderheid aan de onderwijsgevenden zelf, aan leerlingen, ouders, burgers en andere maatschappelijk belanghebbenden. Het biedt ook de basis voor een constructieve dialoog tussen ouders en onderwijsgevenden over elkaars inbreng in de ontwikkeling en vorming van de jeugd. De Eed van Seneca past op een A4 (groot lettertype), wordt op geschept papier gedrukt, door de leraar persoonlijk ondertekend, waardig ingelijst en goed zichtbaar opgehangen op de plek waar hij dagelijks zijn beroep uitoefent. Je kunt aan het afleggen van de eed ook een ceremonie verbinden; dat is heel betekenisvol, zo weten we ook van de jaarlijkse diploma-uitreikingen in het onderwijs.

Zet ‘m op!

Ik daag de leraren uit om met dit voorstel aan de slag te gaan. Ga je gang en pas aan waar dat de tekst en de relevantie ten goede komt. En ouders roep ik op te stimuleren dat veel leraren deze eed ook tot de hunne maken. Zij hebben er immers als belangrijkste belanghebbenden van onderwijs het meest belang bij. Hadden mijn kinderen de schoolgaande leeftijd nog dan zou ik dit van de leraren vragen alvorens ik hen mijn kostbaarste bezit toevertrouw. 

Noot

(1) Gebruikelijker is het bekende ‘niet voor de school maar voor het leven leren wij”. Maar de interpretatie hierboven kan ook.

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: eed, hippocrates, lerarenregister, ouders, pedeng, seneca

Aanhoudende Zorg

mei 3, 2021 By ypeakkerman Reageer

Ouders horen niet voor de klas maar in het bestuur

Er is geen enkele reden om de grondwettelijk geregelde vrijheid van onderwijs ter discussie te stellen. Wel zijn er alle reden om dat te doen met een ander onderdeel van artikel 23, nl. de ‘aanhoudende zorg van de Regering’. Want in die zorg heeft de regering wel erg opzichtig gefaald de afgelopen vier decennia. Dit is in 2016 al vastgesteld door de Commissie Dijsselbloem en sindsdien is het alleen maar erger geworden: een aantal grote financiële schandalen, afbrokkeling van de kwaliteit van het onderwijs, een afrekencultuur met prestatie-indicatoren, een hoge werkdruk, veel burn-out en een groeiend lerarentekort. Het is dus zeer de vraag of het onderwijs bij de overheid en de huidige schoolbesturen nog in goede handen is en of het niet veel beter is dat burgers het bestuur over de scholen hernemen. Dit artikel biedt een analyse en bevat enkele voorstellen die er op gericht zijn dat burgers, al dan niet met schoolgaande kinderen, verantwoordelijk zijn voor het bestuur van de school. 

 

1. Achterhoedegevecht

Het kabinet van de liberaal Cort van der Linden heeft de vrijheid van onderwijs slim geregeld. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens toezicht. Anders gezegd, “je mag de kinderen bijbrengen wat je wilt, maar je mag het niet stiekem doen”. Het huidige maatschappelijk debat over de uitwassen van de onderwijsvrijheid laat zien dat dit arrangement wellicht niet feilloos is, maar wel heel aardig werkt. Want dit debat kan op zich al een corrigerende werking hebben, of aanleiding zijn tot nadere regelgeving. Dit illustreert de waarde van dit grondwettelijk vastgestelde arrangement. De discussie over de regeling van de vrijheid van onderwijs als zodanig is dan ook een achterhoedegevecht.

2. Hoezo aanhoudende zorg?

Het echte probleem van art. 23 zit ‘m in feit dat de Regering zijn hand volstrekt heeft overspeeld met zijn verantwoordelijkheid voor de aanhoudende zorg. Hij heeft die verantwoordelijkheid zelfs misbruikt door te stimuleren dat grote instellingen en schoolbesturen ontstaan, door scholen steeds meer als concurrerende bedrijven te zien en door ‘afstandelijk bestuur’ in de hand te werken. Aldus heeft de Regering bevorderd dat onderwijsbeleid een exclusieve aangelegenheid is van een kongsi van grote schoolbesturen, sectororganisaties, adviescolleges, agentschappen en organisatiebureaus die aan leraren voorschrijven wat ze moeten doen, maar hen in feite hun vak en hun beroepstrots afpakken. Er is een afrekencultuur gecreëerd waardoor de burn-out onder leraren groot en het onderwijs een onaantrekkelijke werkgever geworden is. Zie daarvoor een essay van Waslander en Hooge[1]. Zelfs de vakbonden hebben zich daarin mee laten zuigen, maar daar komen ze op terug dankzij de wilde acties van een Gideonsbende van moedige leraren.

3. De burger betaalt het gelag

Opvallend is dat in het bovengenoemd essay ouders helemaal niet voorkomen, laat staan burgers die om andere redenen dan ouderschap belang hebben bij goed onderwijs. Dus ook in de onderwijssociologie en de bestuurskunde is de burger kennelijk compleet buiten beeld geraakt, wat vanuit wetenschappelijk oogpunt laakbaar is. Echter, bij de totstandkoming van artikel 23 in 1917 was de bestuurlijke verantwoordelijkheid van burgers, al dan niet met schoolgaande kinderen, een gegeven; het aantal bijzondere scholen was veel groter dan het aantal openbare. Schoolbestuur zat ook veel dichter op de dagelijkse praktijk zodat sprake was van een grotere praktijksensitiviteit. Op de openbare scholen was de sturing ook veel nabijer: de gemeenten waren kleiner en de gemeenteraden hadden daardoor een grotere rechtstreekse betrokkenheid. Naar schatting waren in de 70er jaren van de vorige eeuw zeker 50.000 burgers bestuurlijk verantwoordelijk in zo’n 5000 stichtingen, verenigingen, en andere rechtspersonen zoals congregaties[2]. Het openbaar onderwijs viel onder ca. 850 gemeenten[3]. Die betrokkenheid is door de bestuurlijke schaalvergrotingen en gemeentelijke herindelingen tot ca. 10% gereduceerd, zowel kwantitatief als kwalitatief. Want de huidige besturen opereren afstandelijk en de Raden van Toezicht worden doorgaans bevolkt door klonen van zulke bestuurders. Het openbaar onderwijs is ondergebracht bij stichtingen waarop de gemeenteraad hooguit nog een indirecte invloed heeft (vgl. BOOR in Rotterdam). Daarmee is het openbaar onderwijs qua rechtsvorm bijzonder geworden. Nu zijn de Raden van Toezicht er mijns inziens voor om de samenleving om de scholen heen (waaronder vooral de ouders) het vertrouwen te geven dat de schoolbesturen met de publieke middelen de goede dingen doen. Die samenleving heeft echter geen enkel instrument om dat te kunnen controleren en zo nodig in te grijpen. Een beursgenoteerd bedrijf is dan nog democratischer; die heeft tenminste nog een jaarlijks aandeelhoudersvergadering. 

De ontwikkelingen in de governance van het onderwijs in de afgelopen decennia hebben geleid tot een ernstig democratisch tekort, maar ook tot uitholling van het vak van de leraar. Daar ligt volgens mij een oorzakelijk verband, in die zin dat de afgenomen bestuurlijke verantwoordelijkheid van burgers bij het onderwijs geleid heeft tot slechter beleid op het terrein van personeel, financiën en inhoud, zowel pedagogisch als onderwijskundig. Hebben burgers, in het bijzonder ouders, gevraagd om zo’n contraproductieve governance? Ze betalen echter wel het gelag, letterlijk en figuurlijk. Hoezo ‘Goed Bestuur’? 

4. Spanningen tussen ouders en leraren

Veel ouders en andere belanghebbende burgers is dus hun bestuurlijke verantwoordelijkheid afgenomen. Ouders is bovendien aangepraat dat ze zich kunnen gedragen als consumenten in plaats van burgers die een publieke voorziening moeten dragen. Geen wonder dat veel leraren zoveel problemen hebben met ouders die voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten. Ouderbetrokkenheid anno 2021 komt erop neer dat machteloze leraren en machteloze ouders het maar met elkaar moeten zien te rooien. Maar in feite heeft de governance in het onderwijs de ouders en de leraren tegen elkaar uitgespeeld. Het doet denken aan de tabakslobby toen die terrein verloor aan de CAN, de Club van Actieve Niet-Rokers. “Samen lossen we het wel op” werd hun slogan en die ligt ook ten grondslag aan de heersende opvattingen over  ouderbetrokkenheid.

5. Wat nu? Vijf voorstellen

Sommige dingen kunnen snel geregeld en voor andere geldt dat je niet over één nacht ijs moet gaan. Dit is een complexe aangelegenheid en wat ontstaan is kun je niet zomaar ten goede doen keren. Daarom is bezinning vooraf cruciaal. Dan is het ook ‘Dijsselbloem-proof’. Derhalve deze vijf voorstellen.

  1. Ouders krijgen een plek in de Onderwijsraad, net zoals dat enige jaren terug met leraren is gebeurd. Dat is een no-regret optie die snel kan worden geregeld.
  2. Ouders treden toe tot de Raden van Toezicht van de schoolbesturen en vormen daarin ook een gekwalificeerde meerderheid. Ook dat kan per direct want die Raden werken met coöptatie.
  3. Een onderzoek met als hypothese: “De crisis in het onderwijs, gekenmerkt door prestatiedruk, burn-out, een gapend lerarentekort, afnemende kwaliteit en toenemende achterstanden is een rechtstreeks gevolg van het feit dat burgers niet meer het bestuur vormen van de school”. Dit onderzoek gaat op ‘Popperiaanse’ wijze op zoek naar verificatie en falsificatie van deze stelling en ware aan te besteden via de tweede geldstroom van het Nationaal Regieorgaan Onderwijs (NRO).
  4. Een scenario-studie waarin de volgende vraag centraal staat: “Wat zou er gebeuren als alle bijzondere schoolbesturen verenigingen worden en al het openbaar onderwijs weer rechtstreeks onder de gemeente valt”? Je zou dit bij de Argumentenfabriek neer kunnen leggen of bij de NSOB.
  5. Experimenten met het ‘schoolcuratorium’. Dit houdt in dat bij een school van een groot schoolbestuur de ouderraad wordt vervangen door een orgaan dat gemandateerd bevoegd gezag is. In dat curatorium zitten ouders maar ook andere betrokken burgers kunnen deelnemen. Binnen afgesproken financiële kaders met het grote schoolbestuur vormt dit curatorium het bevoegd gezag over de school, en is dus verantwoordelijk voor het personele, het financiële en het inhoudelijke beleid. Dit proberen we uit in 12 experimenten in den lande. Zo doende blijven we binnen de aanbeveling van de Commissie Dijsselbloem dat je eerst op kleine schaal bepaalde ideeën uitprobeert en die pas bij gebleken succes breder implementeert.  

[1] https://www.nro.nl/wp-content/uploads/2014/10/Zicht-op-Sturingsdynamiek_405-14-401-integratierapport-Waslander-Hooge-Theisens.pdf

[2] Een schatting op basis van Van Kemenade et al: Onderwijs,: Bestel en Beleid. Groningen, 1981

[3] https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2018/52/sterkste-daling-aantal-gemeenten-sinds-2001

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: aanhoudende zorg, artikel 23, burgers, democratisch tekort, goed bestuur, governance, ouders, vrijheid van onderwijs

Een kleine geschiedenis van de verheffing

april 17, 2021 By ypeakkerman Reageer

 

Kansengelijkheid voor de jeugd was een opdracht voor velen. En dat is het nog steeds.

1. Een collectieve inspanning

Anders dan velen denken is onderwijs niet de exclusieve actor in de aanpak van kansengelijkheid. De notie van ‘onderwijs als emancipatiemotor’ is een misvatting die niet op historische feiten gebaseerd is. Dat is goed nieuws voor leraren in achterstandswijken van wie verwachtingen worden gekoesterd die ze redelijkerwijs niet waar kunnen maken. En voor de vele anderen die zich ook voor de kansengelijkheid van de jeugd inzetten maar bij wie dat niet als zodanig wordt erkend. 

Want de verheffing van de arbeidersjeugd die we in de 20e eeuw hebben gezien is te danken aan de inzet van velen, in een langdurig proces van vallen en opstaan. Dat waren:

  1. De strijders in de vakbonden voor hogere lonen, vaste contracten en kortere werkweken zodat arbeidersgezinnen het qua bestaanszekerheid beter kregen, op regel kwamen en meer vrije tijd hadden.
  2. Zij die zich beroepsmatig en vrijwillig inzetten voor maatschappelijk werk en gezinsondersteuning, daar waar nodig.
  3. Ieder die zich inzette voor sociale woningbouw en later de stadsvernieuwing zodat de huisvesting van arbeidersgezinnen betaalbaarder en beter werd. Zo ontstond voor de kinderen leefruimte voor huiswerk en hobby’s.
  4. Voorlieden in de zuilen die verheffing, opwaartse sociale mobiliteit en verder leren propageerden.
  5. Ouders die werkten aan hun eigen ontwikkeling door allerlei vormen van ‘permanente educatie’ zoals volkshogescholen en -universiteiten, moedermavo, basiseducatie, taal, inburgering en autorijles. Want kinderen profiteren van ouders die zelf ook leren.
  6. Ieder die zich in de jeugd- en gezondheidszorg inzette voor de leefomstandigheden van kinderen en jongeren.
  7. Ieder die zich inzette voor meer vorming in de vrijetijdsbesteding van de jeugd. Door middel van speeltuinen en kinderboerderijen, jeugdwerk, sport, cultuur, natuuroriëntatie, club- en buurthuiswerk, bibliotheken en media.
  8. Zij die werkten aan samenlevingsopbouw zodat wijken plekken werken met sociale cohesie en ‘pedagogische congruentie’, en waar nog een touwtje door de brievenbus kon.
  9. Werkgevers die bijdroegen aan de vorming en de opwaartse mobiliteit van de arbeidersjeugd door middel van het leerlingstelsel, bedrijfsopleidingen en regulier werk.
  10. Zij die werkten aan voorschoolse educatie en kinderopvang met een sterke pedagogische kwaliteit.
  11. Politici en bestuurders die al deze ontwikkelingen stimuleerden en waar nodig vastlegden in wet- en regelgeving. Een gevolg daarvan was ook dat versterking van kansengelijkheid meer een zaak van de overheid werd en minder van particulier initiatief.
  12. En uiteraard speelden scholen en leraren ook een belangrijke rol. Aangezien de kwaliteit van het onderwijs goeddeels bepaald wordt door het engagement en het vakmanschap van leraren hebben vooral die factoren bijgedragen aan de rol die onderwijs vervuld heeft in de versterking van de kansen van de jeugd.

Het resultaat van al deze inspanningen werd zichtbaar in het onderwijs: door waarnemingen van onderwijsgevenden en door indicatoren als hogere rapportcijfers, Cito-scores, diploma’s en doorstroom naar hoger onderwijs. Zou dit hebben geleid tot de denkfout dat die prestaties dan ook uitsluitend aan onderwijs te danken zijn? Hoe dan ook, op de een of andere wijze is het idee ontstaan dat onderwijs emancipatiemotor bij uitstek is. Bovendien zeggen de gemeten prestaties vooral veel over cognitieve niveau van leerlingen, terwijl hun kansen ook afhankelijk zijn van bredere vorming op persoonlijk en sociaal gebied, zoals doorzettingsvermogen, hulpvaardigheid en samenwerken. Het verwerven daarvan is niet uitsluitend voorbehouden aan het onderwijs; ook de thuissituatie en de kwaliteit van de vrijetijdsbesteding dragen daartoe bij, zoals een krantenwijk, scouting en teamsport. Hoe dan ook, het idee van onderwijs als de exclusieve gelijkmaker wordt niet door historische feiten gesteund en zadelt leraren bovendien op met een mission impossible. Wat stellig bijdraagt aan het lerarentekort dat in aandachtswijken groter is dan elders. 

2. Laat de Verenigde Staten niet ons voorland zijn

We kunnen hier leren van de fouten die in de VS gemaakt zijn. Daar heeft zich ook de situatie voorgedaan dat de achteruitgang in schoolprestaties exclusief werd aan het onderwijs. Dit leidde tot het “No Child Left Behind” beleid dat de oplossing exclusief legt bij de scholen, de leraren en zelfs bij de jeugd zelf. Daarbij wordt bovendien overdadig gebruik gemaakt werd van competitie, marktwerking, privatisering en een meetcultuur van targets en prestatie-indicatoren, het gebruikelijke instrumentarium uit het neoliberale beleidsarsenaal. Aan de wieg van dit beleid stond Diane Ravitch die al snel doorhad hoe contraproductief dit beleid is; zij is er inmiddels een verklaard tegenstander van. Paul Thomas beschrijft de ‘no-excuse’ mentaliteit die de jongeren klemzet die redelijkerwijs niet aan deze veel te hoge verwachtingen  kunnen voldoen[1]. Wetenschappers als Chistopher Tienken en Robert Putnam[2] hebben bovendien overtuigend laten zien dat er veel meer verklaringen zijn voor de teruggang in onderwijsprestaties: armoede en bestaansonzekerheid, slechte huisvesting, onveiligheid en geweld in wijken, sociale uitsluiting en discriminatie, tekortschietende opvoeding thuis, het ontbreken van vormende vrijetijdsbesteding en het uiteenvallen van gemeenschappen. Tienken stelt zelfs dat de lage PISA-scores in de VS voor 46% te verklaren zijn door armoede[3]. En het National Education Policy Center van Colorado laat aan de hand van een grafische voorstelling zien dat kansengelijkheid niet een ‘schoolgecentreerde’ maar een systemische aanpak vergt waarbij belemmerende factoren in de omgeving ook worden aangepakt. Open daarvoor de link hieronder.

 https://nepc.colorado.edu/sites/default/files/publications/balloons-nepc-infographic.pdf

3. De jeugd in aandachtswijken is velerlei opzicht de pineut

De groeiende óngelijkheid in kansen kun je dus ook niet eenzijdig toeschrijven aan onderwijs. Natuurlijk, ook binnen het onderwijs moeten maatregelen worden getroffen die de ongelijkheid redresseren. Eerst en vooral zijn dat hele goede leraren in voldoende mate. Dan komt er een tijdje niets en dan doen ook zaken als het tegengaan van onderadvisering, meer focus op kerntaken als lezen, schrijven en rekenen en uitstel van schoolkeuze ertoe. Maar, zo is het ook, op veel van de in paragraaf 1. beschreven terreinen en condities voor kansengelijkheid en verheffing heeft de laatste decennia een ernstige verschraling opgetreden, waardoor de jeugd in aandachtswijken op veel meer terreinen dan alleen onderwijs het kind van de rekening is. Is het dan fair om de oplossing daarvoor exclusief in de schoenen te schuiven van scholen en leraren?.

Voor een duurzame versterking van kansengelijkheid is daarom van belang veel breder te kijken; naar álle condities die daaraan bijdragen en naar iederéén die ertoe doet in het leven en de ontwikkeling van de jeugd. Zodoende worden de kansen voor kinderen weer een gezamenlijke opdracht van velen. Zoals weleer.

4. They are our kids

Kansengelijkheid vraagt dus om een brede aanpak, wat mij betreft in de vorm van een duurzaam Jeugdkansenprogramma dat zich richt op de ontwikkeling van aandachtswijken tot ‘villages to raise a child’. Zie daarvoor op deze website www.pedeng.nl/jkp

Een hele goede inspiratie en onderbouwing voor zo’n Jeugdkansenprogramma is te vinden in Our Kids van Robert Putnam[4]. Daarin betoogt hij dat de kansenkloof, die in de Verenigde Staten nog wel wat breder is en schrijnender dan in Nederland, heel wel kan worden verkleind. Maar dan moet je aangrijpen op alle factoren en condities die van invloed zijn op de kansen van de jeugd die aan de onfortuinlijke kant van die kloof opgroeit. Dit maakt ook dat kansengelijkheid niet alleen een zaak is van het onderwijs, maar van iedereen die ertoe doet in het leven en de vorming van de jeugd. Zijn oproep aan die velen, en in het bijzonder ook de maatschappelijke en politieke elites van zijn land is even kernachtig als indringend: “If our kids are in trouble- my kids, our kids, anyone’s kids- we all have the responsibility to look after them For America’s poor kids do belong to us and we to them. They are our kids.”

5. Een persoonlijke noot

“That’s exactly what I mean”. Dat was het antwoord van Putnam toen ik hem in 2015 vertelde dat ik me inspande om één van de focuswijken in Rotterdam-Zuid toe te laten groeien naar een ‘village to raise a child’. Een betere stimulans kon ik me niet wensen.

 

Voetnoten

[1] https://plthomasedd.medium.com/the-crumbling-facade-of-no-excuses-and-educational-racism-56889242cc25

[2] Robert D. Putnam Bowling Alone

[3] https://christienken.com/2014/02/11/pisa-problems/

[4] Robert D. Putnam. Our Kids. The American Dream in Crisis. New York 2015

 

 

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: kansengelijkheid, verheffing

Broken Dreams

juli 18, 2019 By ypeakkerman Reageer

Op woensdag 17 juli mocht ik inspreken bij de Rotterdamse Raadscommissie Zorg, Onderwijs, Cultuur en Sport (ZOCS). De vergadering had maar één  onderwerp, het welzijnswerk in het gebied Feijenoord en het brede ongenoegen over de performance van Humanitas, de organisatie die door voormalig wethouder Hugo de Jonge de welzijnsopdracht was gegund. Het was ook de tweede keer dat dit onderwerp in de raadscommissie aan de orde was. Hieronder mijn inbreng. Aanwezig waren de gemeenteraadsleden van de commissie ZOCS en wethouder Sven de Langen.

 

Beste raadsleden, beste wethouder,

Een jaar of 14 geleden ben ik in de wijk Feijenoord komen wonen. Ik ben van Feijenoord gaan houden en ben me ook gaan inzetten voor de jeugd in de wijk, in het bijzonder voor de velen die zich op Feijenoord  met de jeugd engageren.

In die tijd was ik nog rijksambtenaar. In 2011 mocht ik de namens het Rijk de onderhandelingen doen met de gemeente Rotterdam over de inbreng van het ministerie van OCW in het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Het viel me daarbij op dat de gemeente er heel goed in is aan te voeren dat Rotterdam Zuid een heel kwetsbaar gebied was, dat het daarom een status aparte verdient, en dat dit rechtvaardigt dat het Rijk met extra middelen en aanvullend beleid komt. OCW heeft dat gedaan: er kwam een interessante set van afspraken en het departement schonk  €5,6 miljoen.

Ik was ook erg gemotiveerd om die onderhandelingen te doen. Omdat ik op die manier iets kon betekenen voor de Feijenoordse jeugd. En omdat de gemeente de Children’s Zone wilde invoeren. Dat zag ik helemaal zitten, want ik had op OCW ook al het idee ontwikkeld van een ‘village to raise a child’. De notie dat iedereen ertoe doet in de opvoeding en vorming van kinderen: ouders, bewoners, vrijwilligers, beroepskrachten uit alle pedagogische disciplines, sociaal ondernemers, werkgevers. Als die met elkaar in een hecht verbond een samenleving vormen dan kan de jeugd daarin gedijen en groeien. Op Feijenoord ontdekte ik dat het in de praktijk ook zo werkt. Als de Feijenoorders hand in hand gaan voor hun pedagogische opdracht dan gebeuren er mooie dingen, zo heb ik zelf al die jaren mogen ondervinden. Er waren veel activiteiten en die hebben enorm bijgedragen aan de saamhorigheid in de wijk. Zo’n ontwikkeling zou op Feijenoord ook door de gemeente worden gestimuleerd; dat was de Children’s Zone. Bovendien: Feijenoord zou een ‘focuswijk’ worden. Dan verwacht je dat alle instanties om de wijk heen gaan staan om er een plek van te maken waar je je kind graag op laat groeien.

Welnu, dat is allemaal behoorlijk tegengevallen. Als ik het gemeentelijk jeugd- en welzijnsbeleid op Feijenoord van de afgelopen 10 jaar samen moet vatten: gebrek aan consistentie, gebrek aan regie, gebrek aan investeringen, en gebrek aan empathie jegens de mensen van de dagelijkse praktijk. En een overdaad aan personele discontuiteit: het lijkt er wel een Afrikaans weeshuis. En de kinderen op Feijenoord zitten al vaak met hechtingsproblematiek.

Ik heb Hugo de Jonge de afgelopen jaren meerdere keren uitgenodigd om samen met de burgers en de wijkpartners te komen tot afspraken over de ontwikkeling van zo’n ‘village to raise a child’. Vergeefs. Ik heb ook de burgemeester daarvoor benaderd. Vergeefs. Ik ben opgegaan voor een Right to Challenge, zodat burgers zelf de verantwoordelijkheid zouden nemen voor het pedagogisch klimaat in de wijk. Vergeefs. En na die Humanitas-beslissing heb ik Hugo de Jonge gevraagd de nieuwe aanbieder aan te sporen om toch zoveel mogelijk van het goede wat er was te behouden. Vergeefs.

En wat het welzijnsbeleid betreft: in drie achtereenvolgende aanbestedingsrondes is alles wat er op Feijenoord aan samenlevingsopbouw en aan jeugdwerk was volledig teniet gedaan. De jeugd op Feijenoord is maar bitter weinig opgeschoten met 10 jaar gemeentelijk jeugd- en welzijnsbeleid. De gemeente Rotterdam levert niet de oplossing voor de problemen van Feijenoord; de gemeente ís één dan die problemen, en niet de geringste.

Ik ben geen rijksambtenaar meer. Maar als ik het nog was, dan had ik de  bewindslieden er allang van op de hoogte gesteld hoe de gemeente zelf de status aparte die Feijenoord geniet in het Rijksbeleid veronachtzaamt. En hoe de burger daarbij ook altijd het nakijken heeft gehad. Het had een interessant gesprek opgeleverd met minister Kajsa Ollongren.

Maar ik ben eerst en vooral burger van deze stad, en daarom deel ik mijn waarnemingen met jullie, zodat jullie je er als volksvertegenwoordigers en als gemeentebestuur je voordeel mee kunt doen. Dat heb ik ook gedaan in de richting van de wijkraad Feijenoord.

Ik heb drie voorstellen:

  1. Een onafhankelijk onderzoek, door de Rekenkamer, naar het gemeentelijk jeugdbeleid van de afgelopen 10 jaar op Feijenoord, inclusief de Children’s Zone en het welzijnsbeleid.
  2. Ontbinding van het contract met Humanitas, en dat de welzijnsopdracht opnieuw wordt opengezet. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Doe daarbij twee dingen: a. dat aanbieders ook kunnen opteren voor een deel van de opdracht; b. dat de burgers een stevige stem hebben in het programma van eisen en in de besluitvorming.
  3. Een jeugdkansenplan voor Feijenoord, waarbij gebruik gemaakt wordt van de extra middelen die het Rijk in het kader van het NPRZ beschikbaar heeft gesteld. Een voorstel van die strekking heb ik in de vorige collegeperiode al eens aan Marco Pastors en aan Sven de Langen gedaan. Ik leg het graag ook nog een keer aan jullie voor, als jullie daar prijs op stellen.

Beste mensen,

De kinderen en jongeren van Feijenoord, ze verdienen onze gezamenlijke inzet. Daarom eindig ik met deze prachtige aansporing van het grootste kind dat Rotterdam ooit heeft voortgebracht. Dat is Desiderius Erasmus.

“Laten we overwegen hoeveel we van onze kinderen houden, hoe veelzijdig en veeleisend een goede opvoeding is, maar ook hoe schitterend haar resultaat. Vergeet niet hoe vlot een kind alles opneemt en hoe soepel zijn geest is, hoe gemakkelijk het iets aanleert dat goed is en bij de menselijke natuur past, zeker als vriendelijke mensen het spelenderwijs weten aan te brengen.’

Ik wens de jeugd op Feijenoord heel veel van zulke mensen toe.

Zeer bedankt voor jullie aandacht.

 

Ype Akkerman, 17 juli 2019, burger van Rotterdam

 

 

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng, penden

Dorp aan de rivier

juli 16, 2019 By ypeakkerman Reageer

Feijenoord: 150 jaar gemengde wijk

Robert Putnam heeft zich vergist toen hij stelde dat een gemengde wijk gepaard gaat met onderling wantrouwen (1). Dat is goed nieuws, ook in het licht van het actuele wereldgebeuren. Ware het niet dat in 2018 een rapport van de WRR uitkwam waaruit bleek dat diversiteit in een wijk wel degelijk een issue kan zijn (2). We zijn er dus nog niet uit. En dit voorjaar verscheen de integratienota van de gemeente Rotterdam die eerst en vooral oproept eens met wat meer ontspanning naar de thematiek van integratie en diversiteit te kijken (3). Misschien kunnen we nu ook eens kijken naar hoe het er op het niveau van het dagelijks leven toegaat? Daarvoor gaan we naar de ‘superdiverse’ Rotterdamse wijk Feijenoord, één vierkante kilometer in omvang, met 8200 inwoners die voor 85% van allochtone herkomst zijn.

Hand in hand
Feijenoord is al vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw een gemengde wijk. De ontwikkeling van de havengerelateerde bedrijvigheid leidde tot een flinke immigratiestroom van ongeschoolde werkkrachten uit Brabant, Limburg, Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden. De overheid was nog in alle opzichten nachtwakerstaat zodat het bedrijfsleven vrij spel had deze nieuwe Rotterdammers uit te buiten. De sociale en pedagogische ontwikkeling van de wijk was volledig een zaak van verzuild particulier initiatief. De Rotterdamse maatschappelijke elites gingen daarbij om strijd in de ontwikkeling van een sociale structuur waarin gezinnen op regel kwamen en kinderen hun vorming en ontwikkeling kregen. Aanvankelijk waren dat vooral de katholieken en de protestanten, naderhand ook de socialisten en liberalen. Opmerkelijk is het verhaal van Louis Gompertz, een bewogen pastoor die in ruim tien jaar de basis legde voor een bloeiende parochie met een kerk, scholen, jeugdwerk en ander initiatief dat gericht was op de kwaliteit van leven. Gompertz was ook één van de personen die van zich liet horen in een enquetecommissie over de mensonterende arbeidsomstandigheden bij de spoorwegen. Hij was bepaald geen vriend van Lodewijk Pincoffs en zag zich in zijn gelijk bevestigd toen bleek dat die de boel behoorlijk getild had.  Dat Feijenoord overigens geen rozentuin was blijkt wel uit het feit dat Gompertz altijd een geladen revolver en een grote zwarte hond bij zich had als hij er in zijn parochie op uittrok. Het sociale leven ontwikkelde zich volledig verzuild maar door de toenemende welvaart en de secularisatie waren daar een eeuw later de scherpe kantjes wel van af. En zo heeft Nederland Feijenoord leren kennen als een wijk waar in de 60er jaren ‘geluk nog heel gewoon was’.

Quaevis terra patria
De tweede immigratiegolf vanaf de 70er jaren van de vorige eeuw leidde tot een heel andere en veel complexere gemengdheid van de wijk. Deze immigranten kwamen van over de hele wereld en konden zich niet zoals hun voorgangers optrekken aan congruente maatschappelijke elites. Velen brachten de Islam mee, een godsdienst die met de westelijke wereld een veel brisantere en langere animositeit kent dan ooit tussen de katholieken en protestanten het geval was. De nieuwe Feijenoorders kennen een grote diversiteit in cultuur, taal , tradities en levensbeschouwing. De spanningen op wereldniveau laten de mensen in de wijk niet onberoerd. De overheid kreeg in de afgelopen 40 jaar geleidelijk aan meer greep op het maatschappelijk leven maar of dat bijgedragen heeft aan het opbouwen van een hechte samenleving van de nieuwe Feijenoorders valt zeer te betwijfelen. De armoede in deze wijk is aanzienlijk en zet de kwaliteit van leven van velen sterk onder druk. Op het gebied van integratie- en inburgeringsbeleid heeft de overheid in al die decennia ook niet bepaald een vaste hand gehad. Verklaart dat wellicht ook dat de schotels in de wijk gericht zijn op Istanboel, Marrakech en andere oorden van de verhalen uit duizend en één nacht? Heel de wereld is mijn vaderland, dat kunnen vele Feijenoorders Erasmus nazeggen.

Kalmte kan ons redden
Gezien die complexe gemengdheid knijpen we hier op Feijenoord al in onze handjes dat deze minderheden in een vreedzame co-existentie naast elkaar leven. Elk van de factoren die de complexiteit van deze wijk uitmaken houdt voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen een risico in. Radicalisering, de gebeurtenissen in Parijs, Keulen, Brussel en Rotterdam en het vluchtelingendebat horen daarbij. Daar staat tegenover dat de Feijenoorders elkaar doorgaans wel goed weten te vinden als het gaat om de vorming en ontwikkeling van de kinderen en jongeren in de wijk. Dat zal ook liggen aan de natuurlijke aandrang van de mens tot gemeenschapsvorming en aan ieders besef dat de toekomst van deze wijk aan de jeugd is. Als we met geduld en beleid bouwen aan een wijk die ook een samenleving is en waar je je kinderen graag op wilt laten groeien, dan hebben we nog een hele eeuw om er wat van te maken. Alles is veel voor wie niet veel verwacht.

 

  1.  www.volkskrant.nl/wetenschap/gemengde-wijk-leidt-niet-tot-onderling-wantrouwen~a4185033/
  2. https://www.wrr.nl/publicaties/verkenningen/2018/05/29/de-nieuwe-verscheidenheid
  3. https://rotterdam.raadsinformatie.nl/document/7377969/1/19bb12100

Categorie: Nieuws, Pedagogisch Engagement

Hand in hand voor jeugdkansen (1)

november 21, 2017 By ypeakkerman Reageer

Ieder kind telt. Ieder kind verdient het geliefd te zijn om wie het is en te worden uitgedaagd op het kan. Dat het beseft dat zijn leven waard is geleefd te worden, dat zijn talent en mogelijkheden uit de verf komen, en dat hij de kennis en de vaardigheden, de attitudes en de inzichten verwerft voor volwaardig samenleven en een eerbaar beroep. En, zoals Erasmus ons voorhoudt, het geluk te ervaren om te willen zijn wat je bent. Dat is in Nederland niet voor ieder kind weggelegd. Te veel kinderen groeien op in armoede, lijden onder kindermishandeling of zitten in andere toestanden die hun startpositie en jonge levensloop negatief beïnvloeden. Deze ‘sociale kwestie’ is inmiddels in tal van rapporten en adviezen voor het voetlicht gebracht. Ongelijkheid van kansen is  slecht vanuit maatschappelijke en vanuit financieel-economische optiek, zo is genoegzaam bekend. Maar er ligt hier vooral ook een morele opdracht; komt het niet ieder kind toe te delen in het verheffingsideaal dat ons zo veel gebracht heeft?

Velen zetten zich ervoor in. 

Kansengelijkheid is al langer onderwerp van publiek en politiek debat, vooral in de onderwijswereld. We beseffen echter steeds meer hoezeer armoede en gezinsomstandigheden de uitgangspositie van kinderen bepalen, en ook dat daar wel degelijk iets aan te doen valt. Maar laten we de velen niet vergeten die zich in andere disciplines en verbanden inzetten voor deze kinderen en jongeren, vrijwillig of beroepsmatig. Met elkaar vormen ze een geweldig potentieel, al die mensen die zich in de praktijk van alledag wijden aan deze belangrijke maatschappelijke en pedagogische opdracht: in gezinsondersteuning en opvoedingsvoorlichting, armoedebestrijding en schuldhulpverlening,  babyzorg en vroege-jeugdvoorzieningen, speeltuinen en kinderboerderijen, wijkteams, jeugdhulpverlening en gezondheidszorg, geloofsgemeenschappen en onderwijs, sport en kunsten, bibliotheek, media en kinderboekenschrijvers, jongerenwerk en kindwelzijn, politie en justitie, sociaal ondernemers en de vele bedrijven die van betekenis zijn voor de vorming van jongeren en kansen bieden op sociale mobiliteit. Wie eigenlijk niet? De organisaties van waaruit deze mensen werken, de gemeenten en de Rijksoverheid hebben met elkaar maar één taak, dat is ervoor te zorgen dat dit werk ook daadwerkelijk en zo goed mogelijk uit de verf komt. Het betekent sturing die motiveert, beleid dat werkt, regels die kloppen, aanmoedigen van verbinding, waarborgen van duurzaamheid en geld waar nodig. Wat dat laatste betreft; schraalhans is tot op heden keukenmeester.

Bestuur en beleid kunnen beter

Want wie zich in het overheidsbeleid verdiept moet vaststellen dat een gevoel voor urgentie te wensen overlaat. Je moet het hele Regeerakkoord doorploegen om maar enigszins een beeld te krijgen van wat het Kabinet met deze kinderen en jongeren voorheeft en dat levert een versnipperd en weinig samenhangend beeld op. Een beeld ook dat niet bepaald blijk geeft van een ferme wil. Er zijn gelukkig gemeenten die dat beter doen, al was het maar om dat zij een beter zicht hebben op het geheel en omdat ze het belang van de kwestie scherper zien. Maar worden zij door rijksbeleid en regelgeving voldoende ondersteund in hun jeugdkansenbeleid? Beleid en bestuur zijn bovendien nog sterk verkokerd en veel van de betrokken organisaties weten elkaar niet goed te vinden. Overigens heb ik ondervonden dat dit op het niveau van de dagelijkse praktijk veel minder het geval is. Daar voelen de mensen de hitte van de dag en als ze elkaar leren kennen ontdekken ze dat ze veel aan elkaar kunnen hebben en dat samenwerken loont. Maar kom je op de niveaus waar dit praktijkgevoel ontbreekt, dan scheiden de wegen en domineren de belangen.

Op naar een Jeugdkansenplan
Vandaar dit Jeugdkansenplan. Dit plan gaat over alle en ieders inspanningen die nodig zijn als je effectief wilt werken aan de kwaliteit van leven van deze kinderen en een wervend toekomstperspectief. Het Jeugdkansenplan is een inclusieve benadering die iedereen die zich voor deze kinderen en jongeren inzet een plek heeft en motiveert het best uit zichzelf te halen voor deze opdracht. Die inclusiviteit is er ook het niveau van beleid en bestuur. Het plan bevat de volgende onderwerpen en zet die bij elkaar in een samenhangend verband. Ze zijn ook onderling sterk vervlochten. 1. Ouderkracht 2. Stabiele gezinnen 3. Armoedebestrijding 4. Gezondheidszorg en jeugdhulp 5. Vroege jeugd 6. Onderwijs 7. Vrije tijd van kwaliteit 8. Mentoring 9. Werk 10. Villages to raise a child. In een volgend artikel werk ik dit verder uit.

Het perspectief van Putnam
Vergelijk het met het energiezuinig maken van je woning. Dan beperk je je niet tot één maatregel maar tref je daarvan een hele reeks die met elkaar het beste effect sorteren. Van dikke gordijnen tot zonnepanelen. Van radiatorfolie tot spouwmuurisolatie. Van dubbel glas tot een zuinige cv-ketel. Van geitenwollen sokken tot een warme trui en van vloerisolatie tot een slimme thermostaat. Deze maatregelen verschillen onderling op kosten, impact en op hoe lang het duurt voordat de investering eruit is. Met elkaar en in samenhang leveren ze het beste resultaat. Zo is het ook met de aanpak van kansengelijkheid. Die vergt een verscheidenheid aan maatregelen en dat maakt het een opdracht voor velen. De inclusieve benadering van het Jeugdkansenplan is goed terug te vinden in het betoog van de Harvard-socioloog Robert Putnam in zijn Our Kids[1] (2). In deze wervende en wetenschappelijke doorwrochte publicatie beschrijft hij hoe en hoezeer in de VS de kloof tussen hoog- en laagopgeleid, welgesteld en armlastig, kansrijk en kansarm gegroeid is. Het is in Nederland weliswaar niet zo erg als in de VS, maar voor veel steden en wijken zijn er goede redenen om zijn analyse serieus te nemen. Dat geldt ook voor de oplossingen die Putnam bepleit om de ‘opportunity gap’ aan te pakken.

Het zijn ónze kinderen

Het Jeugdkansenplan is gebaseerd op de remedie die Putnam bepleit. Je kunt kansengelijkheid effectief aanpakken als je aangrijpt op alle relevante factoren en omstandigheden die die kansen uitmaken en dankzij de inzet van velen die zich aan deze belangrijke opdracht wijden. Putnam heeft het niet erg op met omvattende federale programma’s maar ziet de kansen veel meer in lokale en regionale initiatieven die voorbeelden zijn van zo’n inclusieve aanpak. Als voorbeeld noemt hij de Harlem Children’s Zone waar op het niveau van een stadsgebied gewerkt wordt aan de kwaliteit van leven, de vorming en de ontwikkeling van de jeugd, zeg maar vanaf de conceptie tot aan de jaren des onderscheids. Nu is Nederland maar een klein land dus een aanpak op nationaal niveau in combinatie met gemeentelijk initiatief kan hier heel goed. Verder is het van belang goede voorbeelden te scouten die ons inspireren en waaraan we ons op trekken; die zijn er volop. Robert Putnam doet tenslotte een indringend beroep op de maatschappelijke elites van zijn land zich te engageren met de vele kinderen die beter verdienen. Want, zo stelt hij: these kids belong to us, and we belong to them; they are our kids. Geldt deze oproep ook niet ons?

Bestuur en beleid dienen de praktijk
Het Jeugdkansenplan is er dus eerst en vooral voor de velen die zich in de praktijk van alledag inzetten voor deze kinderen en jongeren: ouders en anderen uit de naaste omgeving van de jeugd, vrijwilligers en professionals. Het beleid van de instituties en de overheden is daaraan dienstig. Bestuur en beleid leggen zich tenminste toe op de volgende vijf aandachtspunten:

  1. Praktijkrelevantie. Dat de mensen van de dagelijkse praktijk hun werk toegewijd, naar eer en geweten en vakbekwaam verrichten.[2] Dat heeft consequenties voor de governance en voor het agogisch handelen van bestuurders en beleidsmakers.
  2. Verbinding. Dat deze mensen elkaar opzoeken en weten te vinden in een gezamenlijke opdracht op wijk- en lokaal niveau. De instituties, de gemeenten en het Rijk volgen dit goede voorbeeld. Het Rijk doet dat door coördinatie en verbinding tussen alle relevante departementen: AZ, BZK, LNV, VWS, OCW, SZW, J&V, EZ en Financiën.
  3. Duurzaamheid. Dat die samenwerking op wijk- en gebiedsniveau gekenmerkt wordt door continuïteit. Dat geldt ook voor bestuur en beleid.
  4. Beleid dat werkt. Het Jeugdkansenplan biedt de mogelijkheid van een sterkte-zwakte analyse op de hierboven opgesomde terreinen. Op basis daarvan kan aanvullend beleid plaatsvinden en extra geld worden ingezet.
  5. Een sterke kennisbasis. Dat dit werk van de dagelijkse praktijk gevoed en ondersteund wordt met wetenschappelijke kennis. Dit veronderstelt een onderzoeksprogramma waarin alles wat we al weten over de aanpak van jeugdkansen gebundeld wordt, dat zicht geeft op werkende praktijken en dat nieuwe initiatieven wetenschappelijk begeleidt.

Overigens is dit Jeugdkansenplan voor mij het kader waarbinnen ik me al jaren inzet voor de velen die zich in mijn wijk Feijenoord met de jeugd engageren. Wie daar meer over wil weten, ik deel het graag. Laten we met elkaar gaan voor deze kinderen en jongeren. Vele handen maken licht werk. Is het geen prachtige opdracht?

Dat was het eerste onderdeel van een tweeluik. Het tweede deel volgt binnenkort. 

 

 

[1] Robert Putnam. Our Kids. The American Dream in Crisis. New York 2015

[2] Deze trits in ontleend aan Howard Gardner’s kenmerken van Goed Werk: engagement, ethics en excellence.

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

  • « Vorige pagina
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
  • …
  • 7
  • Volgende pagina »

Contact?

Bel of mail mij, dan trakteer ik op een goede kop koffie.

06 55 10 76 37 
Ype@pedeng.nl

 Goed kop koffie

Gerelateerde artikelen

  • Zet Pastors onder curatele
  • Doofpot
  • Een Staat van de Jeugdprofessional

Archief

  • april 2022 (1)
  • maart 2022 (3)
  • februari 2022 (3)
  • oktober 2021 (3)
  • september 2021 (4)
  • augustus 2021 (3)
  • juli 2021 (1)
  • juni 2021 (4)
  • mei 2021 (4)
  • april 2021 (1)
  • juli 2019 (2)
  • november 2017 (1)
  • oktober 2017 (1)
  • september 2017 (2)
  • augustus 2017 (5)
  • oktober 2016 (1)
  • maart 2016 (1)
  • februari 2016 (2)
  • januari 2016 (1)
  • november 2015 (1)
  • oktober 2015 (2)
  • september 2015 (3)
  • augustus 2015 (1)
  • juli 2015 (2)
  • september 2014 (1)
  • juli 2014 (2)
  • juni 2014 (6)
  • We gebruiken cookies op deze website
  • akkoord
  • niet akkoord

Neem contact op

Ype@pedeng.nl
06 55 10 76 37

 of gebruik het contactformulier

Open Google Maps Widget settings to configure the Google Maps API key. The map can't work without it. This is a Google's rule that all sites must follow.

Ype Akkerman

Wie ben ik

Met Pedagogisch Engagement wil ik bevorderen dat mensen die zich inzetten voor kinderen en jongeren meer waardering krijgen voor die inzet, meer gezamenlijk optrekken en als collectief een sterk pedagogisch vakmanschap aan de dag leggen. Kinderen … Lees verder

Copyright Femke Akkerman