Pedagogisch Engagement

Pedagogisch Engagement

 

Voor iedereen die zich inzet voor de jeugd...                                                                                                                                                                                                                                                                     

  • Home
  • Schrijfsels
    • Nieuws
    • Columns
    • Artikelen
    • Archief
  • Wie ben ik
    • Persoonlijk
    • CV
  • Contact
Je bent hier: Home / Archief voor ypeakkerman

Eed van Seneca

mei 5, 2021 By ypeakkerman Reageer

Waarom zou ik mijn kind aan jou toevertrouwen? Zo vroeg ik de leraar. Toen ik zijn antwoord hoorde was ik om. Waarom zet de beroepsgroep dit antwoord niet om in een eed of belofte die door alle leraren persoonlijk afgelegd wordt? Hieronder een voorstel.

Eed van Seneca

1. Ik doe dit werk omdat ik van jonge mensen houd en daarom graag een bijdrage lever aan hun kennis, vaardigheden en vorming.

2. Ik hou van kinderen en jongeren zoals ze zijn en ik daag ze uit op wat ze kunnen.

3. Ik deug.

4. Mijn gezag wordt gekenmerkt door beslistheid, prudentie en wijsheid.

5. Ik verlang ernaar mijn werk zo goed mogelijk te doen; ik streef het hoogste na in pedagogische tact, didactische bekwaamheid en in de beheersing van het vak waarin ik lesgeef.

6. Maak ik fouten dan erken is ze en herstel ik ze waar mogelijk. Daarbij behoud ik me het recht voor om jegens mezelf vergezingsgezind te zijn.

7. Ik zie, erken en waardeer de vele anderen in de omgeving van de kinderen en jongeren die evenzeer een inbreng hebben in hun ontwikkeling en vorming: ouders en anderen in de naaste leefwereld, de beroepskrachten in de andere pedagogische diciplines en de vele vrijwillers die zich inzetten voor de jeugd. Ze zijn mijn bondgenoten in een gezamenlijke maatschappelijke en pedagogische opdracht, daarom verbind ik me met hen waar mogelijk.

8. Ik ben aanspreekbaar op de wijze waarop ik mijn werk doe; jegens collega’s en leidinggevenden, leerlingen en ouders, burgers en andere belanghebbenden bij goed onderwijs, het rijk en de gemeente. Ik treed hen even zelfbewust als responsief tegemoet in een open en constructieve dialoog.

9. Ik ben een meester (m/v).

 

Toelichting

Tot enkele jaren terug was er stevig debat over een lerarenregister. Omdat een aantal problemen in het onderwijs, vooral het lerarentekort, meer prioriteit had is bleek dit voorstel niet het juiste idee en zeker niet op het juiste moment. Nu was ik zelf niet zo onder de indruk van dit register. Een probleem vond ik het gebrek aan bezieling; de taal der liefde was in de technocratisch geformuleerde documentatie ver te zoeken. De kern van het beroep lijkt me toch dat je van kinderen houdt en dat je daarom het beste uit jezelf wilt halen voor hun ontwikkeling en vorming. Mijn belangrijkste bezwaar tegen het register was is echter de beperkte communicatieve waarde ervan. Wat zegt het ouders of ander stakeholders van de school als een leraar geregistreerd is? Je moet heel wat documentatie doorploegen om een idee te hebben wat voor vlees je in de kuip hebt als je met een geregistreerde onderwijsgevende te maken hebt. Draagt zo’n register dan wel bij aan de directe aanspreekbaarheid van leraren op hun beroepsuitoefening?

Hippocrates

Daarom is een vergelijking met artsen interessant. Die vallen ook onder een maar daar gaat de Eed van Hippocrates aan vooraf. Die is beknopt en overzichtelijk geformuleerd en de strekking ervan geniet bekendheid: de arts legt zich erop toe mensen te genezen en daar kan iedereen zich een voorstelling bij maken.  De eed voor leraren die hierboven geformuleerd is kan dezelfde werking hebben: hij is beknopt en toegankelijk en geeft kernachtig blijk van waar de leraar voor staat: toewijding, deskundigheid, een lerende houding, verantwoordelijk nemen en meesterschap. In het gesprek met ouders over de vraag of zij hun ‘kostbaarste goed’ (Erasmus) aan de leraar toevertrouwen kan zo’n eed als basisdocument fungeren.

Seneca

Ik stel daarom voor dat de beroepsgroep van de leraren dit voorbeeld bekrachtigt en die de ‘Eed van Seneca’ te noemen. Seneca omdat hij zelf een vermaard leermeester was en over het onderwijs pakkende uitspraken deed als ‘Non vitae sed scholae discimus’. Dat wil zeggen: “de jeugd doet niet zijn best voor de toekomst maar omdat de leraar het van hem vraagt”(1).quote-Seneca-no-great-genius-has-ever-existed-without-84

Zo’n eed, puntig, beknopt en betekenisvol geformuleerd, biedt helderheid aan de onderwijsgevenden zelf, aan leerlingen, ouders, burgers en andere maatschappelijk belanghebbenden. Het biedt ook de basis voor een constructieve dialoog tussen ouders en onderwijsgevenden over elkaars inbreng in de ontwikkeling en vorming van de jeugd. De Eed van Seneca past op een A4 (groot lettertype), wordt op geschept papier gedrukt, door de leraar persoonlijk ondertekend, waardig ingelijst en goed zichtbaar opgehangen op de plek waar hij dagelijks zijn beroep uitoefent. Je kunt aan het afleggen van de eed ook een ceremonie verbinden; dat is heel betekenisvol, zo weten we ook van de jaarlijkse diploma-uitreikingen in het onderwijs.

Zet ‘m op!

Ik daag de leraren uit om met dit voorstel aan de slag te gaan. Ga je gang en pas aan waar dat de tekst en de relevantie ten goede komt. En ouders roep ik op te stimuleren dat veel leraren deze eed ook tot de hunne maken. Zij hebben er immers als belangrijkste belanghebbenden van onderwijs het meest belang bij. Hadden mijn kinderen de schoolgaande leeftijd nog dan zou ik dit van de leraren vragen alvorens ik hen mijn kostbaarste bezit toevertrouw. 

Noot

(1) Gebruikelijker is het bekende ‘niet voor de school maar voor het leven leren wij”. Maar de interpretatie hierboven kan ook.

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: eed, hippocrates, lerarenregister, ouders, pedeng, seneca

Aanhoudende Zorg

mei 3, 2021 By ypeakkerman Reageer

Ouders horen niet voor de klas maar in het bestuur

Er is geen enkele reden om de grondwettelijk geregelde vrijheid van onderwijs ter discussie te stellen. Wel zijn er alle reden om dat te doen met een ander onderdeel van artikel 23, nl. de ‘aanhoudende zorg van de Regering’. Want in die zorg heeft de regering wel erg opzichtig gefaald de afgelopen vier decennia. Dit is in 2016 al vastgesteld door de Commissie Dijsselbloem en sindsdien is het alleen maar erger geworden: een aantal grote financiële schandalen, afbrokkeling van de kwaliteit van het onderwijs, een afrekencultuur met prestatie-indicatoren, een hoge werkdruk, veel burn-out en een groeiend lerarentekort. Het is dus zeer de vraag of het onderwijs bij de overheid en de huidige schoolbesturen nog in goede handen is en of het niet veel beter is dat burgers het bestuur over de scholen hernemen. Dit artikel biedt een analyse en bevat enkele voorstellen die er op gericht zijn dat burgers, al dan niet met schoolgaande kinderen, verantwoordelijk zijn voor het bestuur van de school. 

 

1. Achterhoedegevecht

Het kabinet van de liberaal Cort van der Linden heeft de vrijheid van onderwijs slim geregeld. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens toezicht. Anders gezegd, “je mag de kinderen bijbrengen wat je wilt, maar je mag het niet stiekem doen”. Het huidige maatschappelijk debat over de uitwassen van de onderwijsvrijheid laat zien dat dit arrangement wellicht niet feilloos is, maar wel heel aardig werkt. Want dit debat kan op zich al een corrigerende werking hebben, of aanleiding zijn tot nadere regelgeving. Dit illustreert de waarde van dit grondwettelijk vastgestelde arrangement. De discussie over de regeling van de vrijheid van onderwijs als zodanig is dan ook een achterhoedegevecht.

2. Hoezo aanhoudende zorg?

Het echte probleem van art. 23 zit ‘m in feit dat de Regering zijn hand volstrekt heeft overspeeld met zijn verantwoordelijkheid voor de aanhoudende zorg. Hij heeft die verantwoordelijkheid zelfs misbruikt door te stimuleren dat grote instellingen en schoolbesturen ontstaan, door scholen steeds meer als concurrerende bedrijven te zien en door ‘afstandelijk bestuur’ in de hand te werken. Aldus heeft de Regering bevorderd dat onderwijsbeleid een exclusieve aangelegenheid is van een kongsi van grote schoolbesturen, sectororganisaties, adviescolleges, agentschappen en organisatiebureaus die aan leraren voorschrijven wat ze moeten doen, maar hen in feite hun vak en hun beroepstrots afpakken. Er is een afrekencultuur gecreëerd waardoor de burn-out onder leraren groot en het onderwijs een onaantrekkelijke werkgever geworden is. Zie daarvoor een essay van Waslander en Hooge[1]. Zelfs de vakbonden hebben zich daarin mee laten zuigen, maar daar komen ze op terug dankzij de wilde acties van een Gideonsbende van moedige leraren.

3. De burger betaalt het gelag

Opvallend is dat in het bovengenoemd essay ouders helemaal niet voorkomen, laat staan burgers die om andere redenen dan ouderschap belang hebben bij goed onderwijs. Dus ook in de onderwijssociologie en de bestuurskunde is de burger kennelijk compleet buiten beeld geraakt, wat vanuit wetenschappelijk oogpunt laakbaar is. Echter, bij de totstandkoming van artikel 23 in 1917 was de bestuurlijke verantwoordelijkheid van burgers, al dan niet met schoolgaande kinderen, een gegeven; het aantal bijzondere scholen was veel groter dan het aantal openbare. Schoolbestuur zat ook veel dichter op de dagelijkse praktijk zodat sprake was van een grotere praktijksensitiviteit. Op de openbare scholen was de sturing ook veel nabijer: de gemeenten waren kleiner en de gemeenteraden hadden daardoor een grotere rechtstreekse betrokkenheid. Naar schatting waren in de 70er jaren van de vorige eeuw zeker 50.000 burgers bestuurlijk verantwoordelijk in zo’n 5000 stichtingen, verenigingen, en andere rechtspersonen zoals congregaties[2]. Het openbaar onderwijs viel onder ca. 850 gemeenten[3]. Die betrokkenheid is door de bestuurlijke schaalvergrotingen en gemeentelijke herindelingen tot ca. 10% gereduceerd, zowel kwantitatief als kwalitatief. Want de huidige besturen opereren afstandelijk en de Raden van Toezicht worden doorgaans bevolkt door klonen van zulke bestuurders. Het openbaar onderwijs is ondergebracht bij stichtingen waarop de gemeenteraad hooguit nog een indirecte invloed heeft (vgl. BOOR in Rotterdam). Daarmee is het openbaar onderwijs qua rechtsvorm bijzonder geworden. Nu zijn de Raden van Toezicht er mijns inziens voor om de samenleving om de scholen heen (waaronder vooral de ouders) het vertrouwen te geven dat de schoolbesturen met de publieke middelen de goede dingen doen. Die samenleving heeft echter geen enkel instrument om dat te kunnen controleren en zo nodig in te grijpen. Een beursgenoteerd bedrijf is dan nog democratischer; die heeft tenminste nog een jaarlijks aandeelhoudersvergadering. 

De ontwikkelingen in de governance van het onderwijs in de afgelopen decennia hebben geleid tot een ernstig democratisch tekort, maar ook tot uitholling van het vak van de leraar. Daar ligt volgens mij een oorzakelijk verband, in die zin dat de afgenomen bestuurlijke verantwoordelijkheid van burgers bij het onderwijs geleid heeft tot slechter beleid op het terrein van personeel, financiën en inhoud, zowel pedagogisch als onderwijskundig. Hebben burgers, in het bijzonder ouders, gevraagd om zo’n contraproductieve governance? Ze betalen echter wel het gelag, letterlijk en figuurlijk. Hoezo ‘Goed Bestuur’? 

4. Spanningen tussen ouders en leraren

Veel ouders en andere belanghebbende burgers is dus hun bestuurlijke verantwoordelijkheid afgenomen. Ouders is bovendien aangepraat dat ze zich kunnen gedragen als consumenten in plaats van burgers die een publieke voorziening moeten dragen. Geen wonder dat veel leraren zoveel problemen hebben met ouders die voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten. Ouderbetrokkenheid anno 2021 komt erop neer dat machteloze leraren en machteloze ouders het maar met elkaar moeten zien te rooien. Maar in feite heeft de governance in het onderwijs de ouders en de leraren tegen elkaar uitgespeeld. Het doet denken aan de tabakslobby toen die terrein verloor aan de CAN, de Club van Actieve Niet-Rokers. “Samen lossen we het wel op” werd hun slogan en die ligt ook ten grondslag aan de heersende opvattingen over  ouderbetrokkenheid.

5. Wat nu? Vijf voorstellen

Sommige dingen kunnen snel geregeld en voor andere geldt dat je niet over één nacht ijs moet gaan. Dit is een complexe aangelegenheid en wat ontstaan is kun je niet zomaar ten goede doen keren. Daarom is bezinning vooraf cruciaal. Dan is het ook ‘Dijsselbloem-proof’. Derhalve deze vijf voorstellen.

  1. Ouders krijgen een plek in de Onderwijsraad, net zoals dat enige jaren terug met leraren is gebeurd. Dat is een no-regret optie die snel kan worden geregeld.
  2. Ouders treden toe tot de Raden van Toezicht van de schoolbesturen en vormen daarin ook een gekwalificeerde meerderheid. Ook dat kan per direct want die Raden werken met coöptatie.
  3. Een onderzoek met als hypothese: “De crisis in het onderwijs, gekenmerkt door prestatiedruk, burn-out, een gapend lerarentekort, afnemende kwaliteit en toenemende achterstanden is een rechtstreeks gevolg van het feit dat burgers niet meer het bestuur vormen van de school”. Dit onderzoek gaat op ‘Popperiaanse’ wijze op zoek naar verificatie en falsificatie van deze stelling en ware aan te besteden via de tweede geldstroom van het Nationaal Regieorgaan Onderwijs (NRO).
  4. Een scenario-studie waarin de volgende vraag centraal staat: “Wat zou er gebeuren als alle bijzondere schoolbesturen verenigingen worden en al het openbaar onderwijs weer rechtstreeks onder de gemeente valt”? Je zou dit bij de Argumentenfabriek neer kunnen leggen of bij de NSOB.
  5. Experimenten met het ‘schoolcuratorium’. Dit houdt in dat bij een school van een groot schoolbestuur de ouderraad wordt vervangen door een orgaan dat gemandateerd bevoegd gezag is. In dat curatorium zitten ouders maar ook andere betrokken burgers kunnen deelnemen. Binnen afgesproken financiële kaders met het grote schoolbestuur vormt dit curatorium het bevoegd gezag over de school, en is dus verantwoordelijk voor het personele, het financiële en het inhoudelijke beleid. Dit proberen we uit in 12 experimenten in den lande. Zo doende blijven we binnen de aanbeveling van de Commissie Dijsselbloem dat je eerst op kleine schaal bepaalde ideeën uitprobeert en die pas bij gebleken succes breder implementeert.  

[1] https://www.nro.nl/wp-content/uploads/2014/10/Zicht-op-Sturingsdynamiek_405-14-401-integratierapport-Waslander-Hooge-Theisens.pdf

[2] Een schatting op basis van Van Kemenade et al: Onderwijs,: Bestel en Beleid. Groningen, 1981

[3] https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2018/52/sterkste-daling-aantal-gemeenten-sinds-2001

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: aanhoudende zorg, artikel 23, burgers, democratisch tekort, goed bestuur, governance, ouders, vrijheid van onderwijs

Een kleine geschiedenis van de verheffing

april 17, 2021 By ypeakkerman Reageer

 

Kansengelijkheid voor de jeugd was een opdracht voor velen. En dat is het nog steeds.

1. Een collectieve inspanning

Anders dan velen denken is onderwijs niet de exclusieve actor in de aanpak van kansengelijkheid. De notie van ‘onderwijs als emancipatiemotor’ is een misvatting die niet op historische feiten gebaseerd is. Dat is goed nieuws voor leraren in achterstandswijken van wie verwachtingen worden gekoesterd die ze redelijkerwijs niet waar kunnen maken. En voor de vele anderen die zich ook voor de kansengelijkheid van de jeugd inzetten maar bij wie dat niet als zodanig wordt erkend. 

Want de verheffing van de arbeidersjeugd die we in de 20e eeuw hebben gezien is te danken aan de inzet van velen, in een langdurig proces van vallen en opstaan. Dat waren:

  1. De strijders in de vakbonden voor hogere lonen, vaste contracten en kortere werkweken zodat arbeidersgezinnen het qua bestaanszekerheid beter kregen, op regel kwamen en meer vrije tijd hadden.
  2. Zij die zich beroepsmatig en vrijwillig inzetten voor maatschappelijk werk en gezinsondersteuning, daar waar nodig.
  3. Ieder die zich inzette voor sociale woningbouw en later de stadsvernieuwing zodat de huisvesting van arbeidersgezinnen betaalbaarder en beter werd. Zo ontstond voor de kinderen leefruimte voor huiswerk en hobby’s.
  4. Voorlieden in de zuilen die verheffing, opwaartse sociale mobiliteit en verder leren propageerden.
  5. Ouders die werkten aan hun eigen ontwikkeling door allerlei vormen van ‘permanente educatie’ zoals volkshogescholen en -universiteiten, moedermavo, basiseducatie, taal, inburgering en autorijles. Want kinderen profiteren van ouders die zelf ook leren.
  6. Ieder die zich in de jeugd- en gezondheidszorg inzette voor de leefomstandigheden van kinderen en jongeren.
  7. Ieder die zich inzette voor meer vorming in de vrijetijdsbesteding van de jeugd. Door middel van speeltuinen en kinderboerderijen, jeugdwerk, sport, cultuur, natuuroriëntatie, club- en buurthuiswerk, bibliotheken en media.
  8. Zij die werkten aan samenlevingsopbouw zodat wijken plekken werken met sociale cohesie en ‘pedagogische congruentie’, en waar nog een touwtje door de brievenbus kon.
  9. Werkgevers die bijdroegen aan de vorming en de opwaartse mobiliteit van de arbeidersjeugd door middel van het leerlingstelsel, bedrijfsopleidingen en regulier werk.
  10. Zij die werkten aan voorschoolse educatie en kinderopvang met een sterke pedagogische kwaliteit.
  11. Politici en bestuurders die al deze ontwikkelingen stimuleerden en waar nodig vastlegden in wet- en regelgeving. Een gevolg daarvan was ook dat versterking van kansengelijkheid meer een zaak van de overheid werd en minder van particulier initiatief.
  12. En uiteraard speelden scholen en leraren ook een belangrijke rol. Aangezien de kwaliteit van het onderwijs goeddeels bepaald wordt door het engagement en het vakmanschap van leraren hebben vooral die factoren bijgedragen aan de rol die onderwijs vervuld heeft in de versterking van de kansen van de jeugd.

Het resultaat van al deze inspanningen werd zichtbaar in het onderwijs: door waarnemingen van onderwijsgevenden en door indicatoren als hogere rapportcijfers, Cito-scores, diploma’s en doorstroom naar hoger onderwijs. Zou dit hebben geleid tot de denkfout dat die prestaties dan ook uitsluitend aan onderwijs te danken zijn? Hoe dan ook, op de een of andere wijze is het idee ontstaan dat onderwijs emancipatiemotor bij uitstek is. Bovendien zeggen de gemeten prestaties vooral veel over cognitieve niveau van leerlingen, terwijl hun kansen ook afhankelijk zijn van bredere vorming op persoonlijk en sociaal gebied, zoals doorzettingsvermogen, hulpvaardigheid en samenwerken. Het verwerven daarvan is niet uitsluitend voorbehouden aan het onderwijs; ook de thuissituatie en de kwaliteit van de vrijetijdsbesteding dragen daartoe bij, zoals een krantenwijk, scouting en teamsport. Hoe dan ook, het idee van onderwijs als de exclusieve gelijkmaker wordt niet door historische feiten gesteund en zadelt leraren bovendien op met een mission impossible. Wat stellig bijdraagt aan het lerarentekort dat in aandachtswijken groter is dan elders. 

2. Laat de Verenigde Staten niet ons voorland zijn

We kunnen hier leren van de fouten die in de VS gemaakt zijn. Daar heeft zich ook de situatie voorgedaan dat de achteruitgang in schoolprestaties exclusief werd aan het onderwijs. Dit leidde tot het “No Child Left Behind” beleid dat de oplossing exclusief legt bij de scholen, de leraren en zelfs bij de jeugd zelf. Daarbij wordt bovendien overdadig gebruik gemaakt werd van competitie, marktwerking, privatisering en een meetcultuur van targets en prestatie-indicatoren, het gebruikelijke instrumentarium uit het neoliberale beleidsarsenaal. Aan de wieg van dit beleid stond Diane Ravitch die al snel doorhad hoe contraproductief dit beleid is; zij is er inmiddels een verklaard tegenstander van. Paul Thomas beschrijft de ‘no-excuse’ mentaliteit die de jongeren klemzet die redelijkerwijs niet aan deze veel te hoge verwachtingen  kunnen voldoen[1]. Wetenschappers als Chistopher Tienken en Robert Putnam[2] hebben bovendien overtuigend laten zien dat er veel meer verklaringen zijn voor de teruggang in onderwijsprestaties: armoede en bestaansonzekerheid, slechte huisvesting, onveiligheid en geweld in wijken, sociale uitsluiting en discriminatie, tekortschietende opvoeding thuis, het ontbreken van vormende vrijetijdsbesteding en het uiteenvallen van gemeenschappen. Tienken stelt zelfs dat de lage PISA-scores in de VS voor 46% te verklaren zijn door armoede[3]. En het National Education Policy Center van Colorado laat aan de hand van een grafische voorstelling zien dat kansengelijkheid niet een ‘schoolgecentreerde’ maar een systemische aanpak vergt waarbij belemmerende factoren in de omgeving ook worden aangepakt. Open daarvoor de link hieronder.

 https://nepc.colorado.edu/sites/default/files/publications/balloons-nepc-infographic.pdf

3. De jeugd in aandachtswijken is velerlei opzicht de pineut

De groeiende óngelijkheid in kansen kun je dus ook niet eenzijdig toeschrijven aan onderwijs. Natuurlijk, ook binnen het onderwijs moeten maatregelen worden getroffen die de ongelijkheid redresseren. Eerst en vooral zijn dat hele goede leraren in voldoende mate. Dan komt er een tijdje niets en dan doen ook zaken als het tegengaan van onderadvisering, meer focus op kerntaken als lezen, schrijven en rekenen en uitstel van schoolkeuze ertoe. Maar, zo is het ook, op veel van de in paragraaf 1. beschreven terreinen en condities voor kansengelijkheid en verheffing heeft de laatste decennia een ernstige verschraling opgetreden, waardoor de jeugd in aandachtswijken op veel meer terreinen dan alleen onderwijs het kind van de rekening is. Is het dan fair om de oplossing daarvoor exclusief in de schoenen te schuiven van scholen en leraren?.

Voor een duurzame versterking van kansengelijkheid is daarom van belang veel breder te kijken; naar álle condities die daaraan bijdragen en naar iederéén die ertoe doet in het leven en de ontwikkeling van de jeugd. Zodoende worden de kansen voor kinderen weer een gezamenlijke opdracht van velen. Zoals weleer.

4. They are our kids

Kansengelijkheid vraagt dus om een brede aanpak, wat mij betreft in de vorm van een duurzaam Jeugdkansenprogramma dat zich richt op de ontwikkeling van aandachtswijken tot ‘villages to raise a child’. Zie daarvoor op deze website www.pedeng.nl/jkp

Een hele goede inspiratie en onderbouwing voor zo’n Jeugdkansenprogramma is te vinden in Our Kids van Robert Putnam[4]. Daarin betoogt hij dat de kansenkloof, die in de Verenigde Staten nog wel wat breder is en schrijnender dan in Nederland, heel wel kan worden verkleind. Maar dan moet je aangrijpen op alle factoren en condities die van invloed zijn op de kansen van de jeugd die aan de onfortuinlijke kant van die kloof opgroeit. Dit maakt ook dat kansengelijkheid niet alleen een zaak is van het onderwijs, maar van iedereen die ertoe doet in het leven en de vorming van de jeugd. Zijn oproep aan die velen, en in het bijzonder ook de maatschappelijke en politieke elites van zijn land is even kernachtig als indringend: “If our kids are in trouble- my kids, our kids, anyone’s kids- we all have the responsibility to look after them For America’s poor kids do belong to us and we to them. They are our kids.”

5. Een persoonlijke noot

“That’s exactly what I mean”. Dat was het antwoord van Putnam toen ik hem in 2015 vertelde dat ik me inspande om één van de focuswijken in Rotterdam-Zuid toe te laten groeien naar een ‘village to raise a child’. Een betere stimulans kon ik me niet wensen.

 

Voetnoten

[1] https://plthomasedd.medium.com/the-crumbling-facade-of-no-excuses-and-educational-racism-56889242cc25

[2] Robert D. Putnam Bowling Alone

[3] https://christienken.com/2014/02/11/pisa-problems/

[4] Robert D. Putnam. Our Kids. The American Dream in Crisis. New York 2015

 

 

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: kansengelijkheid, verheffing

Broken Dreams

juli 18, 2019 By ypeakkerman Reageer

Op woensdag 17 juli mocht ik inspreken bij de Rotterdamse Raadscommissie Zorg, Onderwijs, Cultuur en Sport (ZOCS). De vergadering had maar één  onderwerp, het welzijnswerk in het gebied Feijenoord en het brede ongenoegen over de performance van Humanitas, de organisatie die door voormalig wethouder Hugo de Jonge de welzijnsopdracht was gegund. Het was ook de tweede keer dat dit onderwerp in de raadscommissie aan de orde was. Hieronder mijn inbreng. Aanwezig waren de gemeenteraadsleden van de commissie ZOCS en wethouder Sven de Langen.

 

Beste raadsleden, beste wethouder,

Een jaar of 14 geleden ben ik in de wijk Feijenoord komen wonen. Ik ben van Feijenoord gaan houden en ben me ook gaan inzetten voor de jeugd in de wijk, in het bijzonder voor de velen die zich op Feijenoord  met de jeugd engageren.

In die tijd was ik nog rijksambtenaar. In 2011 mocht ik de namens het Rijk de onderhandelingen doen met de gemeente Rotterdam over de inbreng van het ministerie van OCW in het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Het viel me daarbij op dat de gemeente er heel goed in is aan te voeren dat Rotterdam Zuid een heel kwetsbaar gebied was, dat het daarom een status aparte verdient, en dat dit rechtvaardigt dat het Rijk met extra middelen en aanvullend beleid komt. OCW heeft dat gedaan: er kwam een interessante set van afspraken en het departement schonk  €5,6 miljoen.

Ik was ook erg gemotiveerd om die onderhandelingen te doen. Omdat ik op die manier iets kon betekenen voor de Feijenoordse jeugd. En omdat de gemeente de Children’s Zone wilde invoeren. Dat zag ik helemaal zitten, want ik had op OCW ook al het idee ontwikkeld van een ‘village to raise a child’. De notie dat iedereen ertoe doet in de opvoeding en vorming van kinderen: ouders, bewoners, vrijwilligers, beroepskrachten uit alle pedagogische disciplines, sociaal ondernemers, werkgevers. Als die met elkaar in een hecht verbond een samenleving vormen dan kan de jeugd daarin gedijen en groeien. Op Feijenoord ontdekte ik dat het in de praktijk ook zo werkt. Als de Feijenoorders hand in hand gaan voor hun pedagogische opdracht dan gebeuren er mooie dingen, zo heb ik zelf al die jaren mogen ondervinden. Er waren veel activiteiten en die hebben enorm bijgedragen aan de saamhorigheid in de wijk. Zo’n ontwikkeling zou op Feijenoord ook door de gemeente worden gestimuleerd; dat was de Children’s Zone. Bovendien: Feijenoord zou een ‘focuswijk’ worden. Dan verwacht je dat alle instanties om de wijk heen gaan staan om er een plek van te maken waar je je kind graag op laat groeien.

Welnu, dat is allemaal behoorlijk tegengevallen. Als ik het gemeentelijk jeugd- en welzijnsbeleid op Feijenoord van de afgelopen 10 jaar samen moet vatten: gebrek aan consistentie, gebrek aan regie, gebrek aan investeringen, en gebrek aan empathie jegens de mensen van de dagelijkse praktijk. En een overdaad aan personele discontuiteit: het lijkt er wel een Afrikaans weeshuis. En de kinderen op Feijenoord zitten al vaak met hechtingsproblematiek.

Ik heb Hugo de Jonge de afgelopen jaren meerdere keren uitgenodigd om samen met de burgers en de wijkpartners te komen tot afspraken over de ontwikkeling van zo’n ‘village to raise a child’. Vergeefs. Ik heb ook de burgemeester daarvoor benaderd. Vergeefs. Ik ben opgegaan voor een Right to Challenge, zodat burgers zelf de verantwoordelijkheid zouden nemen voor het pedagogisch klimaat in de wijk. Vergeefs. En na die Humanitas-beslissing heb ik Hugo de Jonge gevraagd de nieuwe aanbieder aan te sporen om toch zoveel mogelijk van het goede wat er was te behouden. Vergeefs.

En wat het welzijnsbeleid betreft: in drie achtereenvolgende aanbestedingsrondes is alles wat er op Feijenoord aan samenlevingsopbouw en aan jeugdwerk was volledig teniet gedaan. De jeugd op Feijenoord is maar bitter weinig opgeschoten met 10 jaar gemeentelijk jeugd- en welzijnsbeleid. De gemeente Rotterdam levert niet de oplossing voor de problemen van Feijenoord; de gemeente ís één dan die problemen, en niet de geringste.

Ik ben geen rijksambtenaar meer. Maar als ik het nog was, dan had ik de  bewindslieden er allang van op de hoogte gesteld hoe de gemeente zelf de status aparte die Feijenoord geniet in het Rijksbeleid veronachtzaamt. En hoe de burger daarbij ook altijd het nakijken heeft gehad. Het had een interessant gesprek opgeleverd met minister Kajsa Ollongren.

Maar ik ben eerst en vooral burger van deze stad, en daarom deel ik mijn waarnemingen met jullie, zodat jullie je er als volksvertegenwoordigers en als gemeentebestuur je voordeel mee kunt doen. Dat heb ik ook gedaan in de richting van de wijkraad Feijenoord.

Ik heb drie voorstellen:

  1. Een onafhankelijk onderzoek, door de Rekenkamer, naar het gemeentelijk jeugdbeleid van de afgelopen 10 jaar op Feijenoord, inclusief de Children’s Zone en het welzijnsbeleid.
  2. Ontbinding van het contract met Humanitas, en dat de welzijnsopdracht opnieuw wordt opengezet. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Doe daarbij twee dingen: a. dat aanbieders ook kunnen opteren voor een deel van de opdracht; b. dat de burgers een stevige stem hebben in het programma van eisen en in de besluitvorming.
  3. Een jeugdkansenplan voor Feijenoord, waarbij gebruik gemaakt wordt van de extra middelen die het Rijk in het kader van het NPRZ beschikbaar heeft gesteld. Een voorstel van die strekking heb ik in de vorige collegeperiode al eens aan Marco Pastors en aan Sven de Langen gedaan. Ik leg het graag ook nog een keer aan jullie voor, als jullie daar prijs op stellen.

Beste mensen,

De kinderen en jongeren van Feijenoord, ze verdienen onze gezamenlijke inzet. Daarom eindig ik met deze prachtige aansporing van het grootste kind dat Rotterdam ooit heeft voortgebracht. Dat is Desiderius Erasmus.

“Laten we overwegen hoeveel we van onze kinderen houden, hoe veelzijdig en veeleisend een goede opvoeding is, maar ook hoe schitterend haar resultaat. Vergeet niet hoe vlot een kind alles opneemt en hoe soepel zijn geest is, hoe gemakkelijk het iets aanleert dat goed is en bij de menselijke natuur past, zeker als vriendelijke mensen het spelenderwijs weten aan te brengen.’

Ik wens de jeugd op Feijenoord heel veel van zulke mensen toe.

Zeer bedankt voor jullie aandacht.

 

Ype Akkerman, 17 juli 2019, burger van Rotterdam

 

 

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng, penden

Dorp aan de rivier

juli 16, 2019 By ypeakkerman Reageer

Feijenoord: 150 jaar gemengde wijk

Robert Putnam heeft zich vergist toen hij stelde dat een gemengde wijk gepaard gaat met onderling wantrouwen (1). Dat is goed nieuws, ook in het licht van het actuele wereldgebeuren. Ware het niet dat in 2018 een rapport van de WRR uitkwam waaruit bleek dat diversiteit in een wijk wel degelijk een issue kan zijn (2). We zijn er dus nog niet uit. En dit voorjaar verscheen de integratienota van de gemeente Rotterdam die eerst en vooral oproept eens met wat meer ontspanning naar de thematiek van integratie en diversiteit te kijken (3). Misschien kunnen we nu ook eens kijken naar hoe het er op het niveau van het dagelijks leven toegaat? Daarvoor gaan we naar de ‘superdiverse’ Rotterdamse wijk Feijenoord, één vierkante kilometer in omvang, met 8200 inwoners die voor 85% van allochtone herkomst zijn.

Hand in hand
Feijenoord is al vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw een gemengde wijk. De ontwikkeling van de havengerelateerde bedrijvigheid leidde tot een flinke immigratiestroom van ongeschoolde werkkrachten uit Brabant, Limburg, Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden. De overheid was nog in alle opzichten nachtwakerstaat zodat het bedrijfsleven vrij spel had deze nieuwe Rotterdammers uit te buiten. De sociale en pedagogische ontwikkeling van de wijk was volledig een zaak van verzuild particulier initiatief. De Rotterdamse maatschappelijke elites gingen daarbij om strijd in de ontwikkeling van een sociale structuur waarin gezinnen op regel kwamen en kinderen hun vorming en ontwikkeling kregen. Aanvankelijk waren dat vooral de katholieken en de protestanten, naderhand ook de socialisten en liberalen. Opmerkelijk is het verhaal van Louis Gompertz, een bewogen pastoor die in ruim tien jaar de basis legde voor een bloeiende parochie met een kerk, scholen, jeugdwerk en ander initiatief dat gericht was op de kwaliteit van leven. Gompertz was ook één van de personen die van zich liet horen in een enquetecommissie over de mensonterende arbeidsomstandigheden bij de spoorwegen. Hij was bepaald geen vriend van Lodewijk Pincoffs en zag zich in zijn gelijk bevestigd toen bleek dat die de boel behoorlijk getild had.  Dat Feijenoord overigens geen rozentuin was blijkt wel uit het feit dat Gompertz altijd een geladen revolver en een grote zwarte hond bij zich had als hij er in zijn parochie op uittrok. Het sociale leven ontwikkelde zich volledig verzuild maar door de toenemende welvaart en de secularisatie waren daar een eeuw later de scherpe kantjes wel van af. En zo heeft Nederland Feijenoord leren kennen als een wijk waar in de 60er jaren ‘geluk nog heel gewoon was’.

Quaevis terra patria
De tweede immigratiegolf vanaf de 70er jaren van de vorige eeuw leidde tot een heel andere en veel complexere gemengdheid van de wijk. Deze immigranten kwamen van over de hele wereld en konden zich niet zoals hun voorgangers optrekken aan congruente maatschappelijke elites. Velen brachten de Islam mee, een godsdienst die met de westelijke wereld een veel brisantere en langere animositeit kent dan ooit tussen de katholieken en protestanten het geval was. De nieuwe Feijenoorders kennen een grote diversiteit in cultuur, taal , tradities en levensbeschouwing. De spanningen op wereldniveau laten de mensen in de wijk niet onberoerd. De overheid kreeg in de afgelopen 40 jaar geleidelijk aan meer greep op het maatschappelijk leven maar of dat bijgedragen heeft aan het opbouwen van een hechte samenleving van de nieuwe Feijenoorders valt zeer te betwijfelen. De armoede in deze wijk is aanzienlijk en zet de kwaliteit van leven van velen sterk onder druk. Op het gebied van integratie- en inburgeringsbeleid heeft de overheid in al die decennia ook niet bepaald een vaste hand gehad. Verklaart dat wellicht ook dat de schotels in de wijk gericht zijn op Istanboel, Marrakech en andere oorden van de verhalen uit duizend en één nacht? Heel de wereld is mijn vaderland, dat kunnen vele Feijenoorders Erasmus nazeggen.

Kalmte kan ons redden
Gezien die complexe gemengdheid knijpen we hier op Feijenoord al in onze handjes dat deze minderheden in een vreedzame co-existentie naast elkaar leven. Elk van de factoren die de complexiteit van deze wijk uitmaken houdt voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen een risico in. Radicalisering, de gebeurtenissen in Parijs, Keulen, Brussel en Rotterdam en het vluchtelingendebat horen daarbij. Daar staat tegenover dat de Feijenoorders elkaar doorgaans wel goed weten te vinden als het gaat om de vorming en ontwikkeling van de kinderen en jongeren in de wijk. Dat zal ook liggen aan de natuurlijke aandrang van de mens tot gemeenschapsvorming en aan ieders besef dat de toekomst van deze wijk aan de jeugd is. Als we met geduld en beleid bouwen aan een wijk die ook een samenleving is en waar je je kinderen graag op wilt laten groeien, dan hebben we nog een hele eeuw om er wat van te maken. Alles is veel voor wie niet veel verwacht.

 

  1.  www.volkskrant.nl/wetenschap/gemengde-wijk-leidt-niet-tot-onderling-wantrouwen~a4185033/
  2. https://www.wrr.nl/publicaties/verkenningen/2018/05/29/de-nieuwe-verscheidenheid
  3. https://rotterdam.raadsinformatie.nl/document/7377969/1/19bb12100

Categorie: Nieuws, Pedagogisch Engagement

Hand in hand voor jeugdkansen (1)

november 21, 2017 By ypeakkerman Reageer

Ieder kind telt. Ieder kind verdient het geliefd te zijn om wie het is en te worden uitgedaagd op het kan. Dat het beseft dat zijn leven waard is geleefd te worden, dat zijn talent en mogelijkheden uit de verf komen, en dat hij de kennis en de vaardigheden, de attitudes en de inzichten verwerft voor volwaardig samenleven en een eerbaar beroep. En, zoals Erasmus ons voorhoudt, het geluk te ervaren om te willen zijn wat je bent. Dat is in Nederland niet voor ieder kind weggelegd. Te veel kinderen groeien op in armoede, lijden onder kindermishandeling of zitten in andere toestanden die hun startpositie en jonge levensloop negatief beïnvloeden. Deze ‘sociale kwestie’ is inmiddels in tal van rapporten en adviezen voor het voetlicht gebracht. Ongelijkheid van kansen is  slecht vanuit maatschappelijke en vanuit financieel-economische optiek, zo is genoegzaam bekend. Maar er ligt hier vooral ook een morele opdracht; komt het niet ieder kind toe te delen in het verheffingsideaal dat ons zo veel gebracht heeft?

Velen zetten zich ervoor in. 

Kansengelijkheid is al langer onderwerp van publiek en politiek debat, vooral in de onderwijswereld. We beseffen echter steeds meer hoezeer armoede en gezinsomstandigheden de uitgangspositie van kinderen bepalen, en ook dat daar wel degelijk iets aan te doen valt. Maar laten we de velen niet vergeten die zich in andere disciplines en verbanden inzetten voor deze kinderen en jongeren, vrijwillig of beroepsmatig. Met elkaar vormen ze een geweldig potentieel, al die mensen die zich in de praktijk van alledag wijden aan deze belangrijke maatschappelijke en pedagogische opdracht: in gezinsondersteuning en opvoedingsvoorlichting, armoedebestrijding en schuldhulpverlening,  babyzorg en vroege-jeugdvoorzieningen, speeltuinen en kinderboerderijen, wijkteams, jeugdhulpverlening en gezondheidszorg, geloofsgemeenschappen en onderwijs, sport en kunsten, bibliotheek, media en kinderboekenschrijvers, jongerenwerk en kindwelzijn, politie en justitie, sociaal ondernemers en de vele bedrijven die van betekenis zijn voor de vorming van jongeren en kansen bieden op sociale mobiliteit. Wie eigenlijk niet? De organisaties van waaruit deze mensen werken, de gemeenten en de Rijksoverheid hebben met elkaar maar één taak, dat is ervoor te zorgen dat dit werk ook daadwerkelijk en zo goed mogelijk uit de verf komt. Het betekent sturing die motiveert, beleid dat werkt, regels die kloppen, aanmoedigen van verbinding, waarborgen van duurzaamheid en geld waar nodig. Wat dat laatste betreft; schraalhans is tot op heden keukenmeester.

Bestuur en beleid kunnen beter

Want wie zich in het overheidsbeleid verdiept moet vaststellen dat een gevoel voor urgentie te wensen overlaat. Je moet het hele Regeerakkoord doorploegen om maar enigszins een beeld te krijgen van wat het Kabinet met deze kinderen en jongeren voorheeft en dat levert een versnipperd en weinig samenhangend beeld op. Een beeld ook dat niet bepaald blijk geeft van een ferme wil. Er zijn gelukkig gemeenten die dat beter doen, al was het maar om dat zij een beter zicht hebben op het geheel en omdat ze het belang van de kwestie scherper zien. Maar worden zij door rijksbeleid en regelgeving voldoende ondersteund in hun jeugdkansenbeleid? Beleid en bestuur zijn bovendien nog sterk verkokerd en veel van de betrokken organisaties weten elkaar niet goed te vinden. Overigens heb ik ondervonden dat dit op het niveau van de dagelijkse praktijk veel minder het geval is. Daar voelen de mensen de hitte van de dag en als ze elkaar leren kennen ontdekken ze dat ze veel aan elkaar kunnen hebben en dat samenwerken loont. Maar kom je op de niveaus waar dit praktijkgevoel ontbreekt, dan scheiden de wegen en domineren de belangen.

Op naar een Jeugdkansenplan
Vandaar dit Jeugdkansenplan. Dit plan gaat over alle en ieders inspanningen die nodig zijn als je effectief wilt werken aan de kwaliteit van leven van deze kinderen en een wervend toekomstperspectief. Het Jeugdkansenplan is een inclusieve benadering die iedereen die zich voor deze kinderen en jongeren inzet een plek heeft en motiveert het best uit zichzelf te halen voor deze opdracht. Die inclusiviteit is er ook het niveau van beleid en bestuur. Het plan bevat de volgende onderwerpen en zet die bij elkaar in een samenhangend verband. Ze zijn ook onderling sterk vervlochten. 1. Ouderkracht 2. Stabiele gezinnen 3. Armoedebestrijding 4. Gezondheidszorg en jeugdhulp 5. Vroege jeugd 6. Onderwijs 7. Vrije tijd van kwaliteit 8. Mentoring 9. Werk 10. Villages to raise a child. In een volgend artikel werk ik dit verder uit.

Het perspectief van Putnam
Vergelijk het met het energiezuinig maken van je woning. Dan beperk je je niet tot één maatregel maar tref je daarvan een hele reeks die met elkaar het beste effect sorteren. Van dikke gordijnen tot zonnepanelen. Van radiatorfolie tot spouwmuurisolatie. Van dubbel glas tot een zuinige cv-ketel. Van geitenwollen sokken tot een warme trui en van vloerisolatie tot een slimme thermostaat. Deze maatregelen verschillen onderling op kosten, impact en op hoe lang het duurt voordat de investering eruit is. Met elkaar en in samenhang leveren ze het beste resultaat. Zo is het ook met de aanpak van kansengelijkheid. Die vergt een verscheidenheid aan maatregelen en dat maakt het een opdracht voor velen. De inclusieve benadering van het Jeugdkansenplan is goed terug te vinden in het betoog van de Harvard-socioloog Robert Putnam in zijn Our Kids[1] (2). In deze wervende en wetenschappelijke doorwrochte publicatie beschrijft hij hoe en hoezeer in de VS de kloof tussen hoog- en laagopgeleid, welgesteld en armlastig, kansrijk en kansarm gegroeid is. Het is in Nederland weliswaar niet zo erg als in de VS, maar voor veel steden en wijken zijn er goede redenen om zijn analyse serieus te nemen. Dat geldt ook voor de oplossingen die Putnam bepleit om de ‘opportunity gap’ aan te pakken.

Het zijn ónze kinderen

Het Jeugdkansenplan is gebaseerd op de remedie die Putnam bepleit. Je kunt kansengelijkheid effectief aanpakken als je aangrijpt op alle relevante factoren en omstandigheden die die kansen uitmaken en dankzij de inzet van velen die zich aan deze belangrijke opdracht wijden. Putnam heeft het niet erg op met omvattende federale programma’s maar ziet de kansen veel meer in lokale en regionale initiatieven die voorbeelden zijn van zo’n inclusieve aanpak. Als voorbeeld noemt hij de Harlem Children’s Zone waar op het niveau van een stadsgebied gewerkt wordt aan de kwaliteit van leven, de vorming en de ontwikkeling van de jeugd, zeg maar vanaf de conceptie tot aan de jaren des onderscheids. Nu is Nederland maar een klein land dus een aanpak op nationaal niveau in combinatie met gemeentelijk initiatief kan hier heel goed. Verder is het van belang goede voorbeelden te scouten die ons inspireren en waaraan we ons op trekken; die zijn er volop. Robert Putnam doet tenslotte een indringend beroep op de maatschappelijke elites van zijn land zich te engageren met de vele kinderen die beter verdienen. Want, zo stelt hij: these kids belong to us, and we belong to them; they are our kids. Geldt deze oproep ook niet ons?

Bestuur en beleid dienen de praktijk
Het Jeugdkansenplan is er dus eerst en vooral voor de velen die zich in de praktijk van alledag inzetten voor deze kinderen en jongeren: ouders en anderen uit de naaste omgeving van de jeugd, vrijwilligers en professionals. Het beleid van de instituties en de overheden is daaraan dienstig. Bestuur en beleid leggen zich tenminste toe op de volgende vijf aandachtspunten:

  1. Praktijkrelevantie. Dat de mensen van de dagelijkse praktijk hun werk toegewijd, naar eer en geweten en vakbekwaam verrichten.[2] Dat heeft consequenties voor de governance en voor het agogisch handelen van bestuurders en beleidsmakers.
  2. Verbinding. Dat deze mensen elkaar opzoeken en weten te vinden in een gezamenlijke opdracht op wijk- en lokaal niveau. De instituties, de gemeenten en het Rijk volgen dit goede voorbeeld. Het Rijk doet dat door coördinatie en verbinding tussen alle relevante departementen: AZ, BZK, LNV, VWS, OCW, SZW, J&V, EZ en Financiën.
  3. Duurzaamheid. Dat die samenwerking op wijk- en gebiedsniveau gekenmerkt wordt door continuïteit. Dat geldt ook voor bestuur en beleid.
  4. Beleid dat werkt. Het Jeugdkansenplan biedt de mogelijkheid van een sterkte-zwakte analyse op de hierboven opgesomde terreinen. Op basis daarvan kan aanvullend beleid plaatsvinden en extra geld worden ingezet.
  5. Een sterke kennisbasis. Dat dit werk van de dagelijkse praktijk gevoed en ondersteund wordt met wetenschappelijke kennis. Dit veronderstelt een onderzoeksprogramma waarin alles wat we al weten over de aanpak van jeugdkansen gebundeld wordt, dat zicht geeft op werkende praktijken en dat nieuwe initiatieven wetenschappelijk begeleidt.

Overigens is dit Jeugdkansenplan voor mij het kader waarbinnen ik me al jaren inzet voor de velen die zich in mijn wijk Feijenoord met de jeugd engageren. Wie daar meer over wil weten, ik deel het graag. Laten we met elkaar gaan voor deze kinderen en jongeren. Vele handen maken licht werk. Is het geen prachtige opdracht?

Dat was het eerste onderdeel van een tweeluik. Het tweede deel volgt binnenkort. 

 

 

[1] Robert Putnam. Our Kids. The American Dream in Crisis. New York 2015

[2] Deze trits in ontleend aan Howard Gardner’s kenmerken van Goed Werk: engagement, ethics en excellence.

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Digitale kloof

oktober 6, 2017 By ypeakkerman Reageer

‘Dat moet je zou niet doen, dat moet je een ander laten doen’, aldus Wim Sonneveld in één van zijn pakkende conferences. Zijn aansporing geldt ook het idee om de aanpak van digitale ongelijkheid bij het onderwijs neer te leggen. Dat heeft namelijk geen zin. Jan Lepeltak jr. wijst in zijn artikel in KomenskyPost geheel terecht op de problematiek van digitale ongelijkheid (1). De oplossing daarvoor moet in het onderwijs worden gezocht, zo suggereert hij, door te zorgen dat docenten beter bij de tijd zijn.

Ik meen dat het beter is die digitale ongelijkheid buiten de school aan te pakken. Want de school doet er nauwelijks toe bij de verwerving van digitale geletterdheid onder jongeren, zoals blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Twente (2). Die vindt vooral in de thuissituatie plaats en er zijn goede redenen aan te nemen dat jongeren ook veel van elkaar leren. De onderzoekers constateren wel ongelijkheid: jongeren die op het vwo zitten zijn meer digitaal onderlegd dan vmbo-jongeren. Die ongelijkheid kun je echter niet toeschrijven aan het verschil in onderwijsniveau.; de school doet er immers niet toe.  De oorzaken voor die ongelijkheid liggen veeleer in de verschillen in uitgangssituatie en in de omgeving waarin ze opgroeien: kansrijke jongeren zijn daardoor beter onderlegd dan hun kansarme leeftijdgenoten, hebben een betere antenne voor nieuwste ontwikkelingen, hebben slimmere vriendjes en beschikken over betere spullen. Het zijn dezelfde verschillen in uitgangssituatie die maken dat kansrijkere jongeren doorgaans op het vwo en kansarme op het vmbo belanden. Het heeft dus weinig zin de oplossing voor dit vraagstuk te zoeken in het onderwijs. Je kunt beter andere manieren verzinnen om die kansenkloof kleiner te maken. Ik denk in elk geval aan twee dingen:

  1. Acties zoals die waarbij 1000 Haagse kinderen uit armlastige gezinnen een smartphone krijgen. Dat verkleint de ongelijkheid op het aspect van de spullen.
  1. Dat je kansrijkere jongeren inschakelt om de digitale geletterdheid van hun kansarme leeftijdgenoten op een hoger niveau te brengen. Dat kan vrijwillig, via de maatschappelijke stage of als bijbaantje. Die activiteiten kunnen plaatsvinden in een buurthuis, een sportkantine of in andere jeugdverzamelplekken. Wil je dat breder organiseren dan kunnen enkele ondernemende jongeren daartoe een bedrijfje oprichten. Die kunnen voor de investering terecht bij ICT-bedrijven.

De voordelen van deze benadering zijn evident:

a. Je maakt gebruik van de potentie van ‘peergroup learning’.

b. Je brengt kansrijke en kansarme jongeren bij elkaar en dat werkt desegregerend.

c. De kansrijkere jongeren ontdekken de vreugde van het leraarschap, en dat is tegenwoordig geen overbodige luxe.

d. Je stimuleert jeugdig ondernemerschap.

Loont het niet de moeite zulke varianten nader te verkennen en nog meer maatregelen te verzinnen die de digitale kloof verkleinen? Een middagje brainstormen kan heel wat opleveren, zeker als jongeren daar volop in participeren. Laten we in elk geval stoppen met die zo hardnekkige en chagrijngenererende reflex om elk leervraagstuk direct en exclusief bij de school te beleggen.

  1. komenskypost.nl/?p=2813
  2. https://www.kennisnet.nl/artikel/onderwijs-draagt-nauwelijks-bij-aan-digitale-geletterdheid/

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Leraren, maakt gemeene zaak met de burger

september 27, 2017 By ypeakkerman Reageer

Leraren doen er bij hun eisen en acties goed aan steun en draagvlak te zoeken bij burgers, in eerste instantie bij burgers met schoolgaande kinderen. Ouders hebben immers groot belang bij goede leraren die navenant betaald worden en die van passende arbeidsvoorwaarden kunnen profiteren. Dat is niet alleen een belang van ouders, het is een verantwoordelijkheid en een opdracht. Laten leraren daarom op 6 november a.s. de stakingsdag aangrijpen om een begin te maken met een hecht en krachtig bondgenootschap.

Vanwaar dit pleidooi?

Ouders hebben volgens de wet de primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding en vorming van hun kinderen. Die verantwoordelijkheid houdt eerst en vooral in dat ze daar zelf werk van maken. Die verantwoordelijkheid impliceert ook dat ze heel zorgvuldig zijn in de keuze van personen aan wie ze hun kinderen toevertrouwen voor die opvoeding en vorming. Leraren zijn zulke personen. Die zorgvuldigheid betekent in elk geval dat ouders goed kijken welke school voor hun kind het meest geschikt is, en dat ze zich vergewissen van de toewijding en vakbekwaamheid van de leraren. Ouders horen leraren daarop te bevragen en zo nodig aan te spreken, en leraren moeten beseffen dat ouders dat met recht en reden doen.

Maar dan ook boter bij de vis. Als ouders goede leraren willen voor de vorming van hun kostbaarste bezit dan moet je niet voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten. Dan moet je je als ouder bekommeren om het salaris van leraren en om arbeidsomstandigheden die maken dat ze hun werk gemotiveerd en naar beste vermogen verrichten. Ook respect en waardering van ouders voor de leraren hoort daarbij. Nu hebben ouders weinig te zeggen over de arbeidsvoorwaarden van leraren, maar dat laat onverlet dat ze er groot belang bij hebben dat die goed op orde zijn. Sterker nog, er ligt hier een opdracht aan ouders; ze zijn het aan hun kinderen verplicht. Ouders kunnen zich op meerdere manieren voor dit belangrijke doel in zetten.

In de eerste plaats door hun -overigens beperkte- formele invloed maximaal aan te wenden om het financiële en personele beleid van het schoolbestuur in positieve zin te beïnvloeden. Ouders benutten daarvoor de medezeggenschap. Maar ze kunnen zich ook richten tot de Raden van Toezicht van de schoolbesturen; die zijn er immers voor erop toe te zien dat schoolbesturen de beslissingen nemen die in het belang zijn van de ouders en van de samenleving. Leraren kunnen ouders daarbij van munitie voorzien, en dan helpt het als leraren en ouders elkaar goed weten te vinden.

In de tweede plaats kunnen ouders informele invloed uitoefenen op het lerarenbeleid. Zij hebben immers als burgers belang bij goede publieke voorzieningen. Bovendien zijn ze belastingbetalers op grond waarvan ze bij de overheid aanspraak mogen maken op waar voor hun geld. Dit geldt overigens ook voor burgers zonder (schoolgaande) kinderen; zijn zij niet evenzeer gebaat bij goed onderwijs? Burgers vormen met elkaar een enorm electoraat, dus als er bij hen een beweging ontstaat die aangejaagd wordt door een sterk en doorleefd besef van de urgentie dan moet dat van invloed zijn op de inzet van politieke partijen en op het overheidsbeleid. Weten leraren de burgers voor hun zaak te winnen, dan hebben ze een machtige medestander.

In de derde plaats. Stel je nu eens voor dat er onder burgers mensen opstaan die zich op een vergelijkbare wijze als Hugo Borst druk maken over de problemen waar scholen en leraren mee kampen. Dan moet je het dus hebben van bekende en goocheme Nederlanders die goed in staat zijn de publieke opinie en de politiek te doordringen van de ernst van de situatie. Nu was de actie van Borst een spontane, ingegeven vanuit authentieke verontwaardiging en zorg over wat er in de verpleeghuizen aan de hand is. Maar je kunt zulk initiatief ook uitlokken. Misschien volstaat het om potentiele voorvechters uit de burgerij op het idee te brengen om zo’n acties op touw te zetten. Want dat er zulke personen zijn lijdt geen twijfel. Hier in Rotterdam zou dat Lee Towers kunnen zijn.

Ten vierde. Leraren zijn er terecht verontwaardigd over dat ze nauwelijks iets gemerkt hebben van de vele miljarden die de afgelopen jaren in het onderwijs gestoken zijn. Maar dat geldt dan toch ook voor de burgers die via de blauwe brief hun bijdrage hebben geleverd aan die publieke middelen? Laat hen dan delen in de emotie die de leraren hebben over deze gang van zaken, op zijn minst door hen te informeren over bevindingen van het onderzoek van Frans van Haandel c.s. Ook dat zal de zaak wat beter op scherp zetten.

Kortom. Burgers, al dan niet met schoolgaande kinderen, kunnen voor leraren een machtige medestander zijn in hun strijd voor salaris, werkdrukvermindering en andere gerechtvaardigde arbeidsvoorwaarden. Burgers hebben immers allemaal belang bij goed onderwijs. Maak daarom gemene zaak met hen en benut de Dag van de Leraar op 5 oktober om daarmee een begin te maken. Daarna zijn er nog vele mogelijkheden en gelegenheden om tot een hecht en krachtig bondgenootschap te komen. Grijp dus je kansen, leraren van Nederland!

Het bijpassende muziekfragment: https://youtu.be/bovhMnyQkbw

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Kansen voor de kleintjes

september 27, 2017 By ypeakkerman Reageer

Het Pedagogisch Curriculum voor het jonge kind is een aanrader en verdient een serieuze ontvangst. Ook biedt het inspiratie en input voor de aanstaande curriculumherziening in het onderwijs. Hieronder een toelichting. Deze review bevat verderop een beknopte weergave van de opzet en structuur van dit curriculum.

 Een wenkend perspectief

Het Pedagogisch Curriculum voor het jonge kind in de kinderopvang[1]  is een doordacht, onderbouwd en wervend document. Het gaat ervan uit dat kinderen zelf en in onderlinge interactie heel veel kunnen leren op alle aspecten van hun jeugdige menszijn, maar ook dat pedagogisch medewerkers veel kunnen doen om de vorming en ontwikkeling van jonge kinderen aan te blazen en te stimuleren, op een manier die past bij de eigen aard en psychologie van de kleintjes. In de woorden van eindredacteur Ruben Fukkink: “De voorgestelde pedagogische benadering is dus meer sturend dan een aanpak vanuit de laissez faire opvoedstijl, dat leunt op vrij spel als enig of belangrijkste format voor de diverse ontwikkelgebieden, uitgaand van spontaan leren of een principiële weerstand tegen een sturende rol van volwassenen in de wereld van het jonge kind. Een activerende rol van volwassenen is een wezenlijk uitgangspunt van het uitgangspunt van het Pedagogisch Curriculum. Dit kan worden gerealiseerd met een heldere balans tussen een actieve houding via leidstergestuurd spel en openstaan voor het kind”.

De auteurs nemen hier helder stelling in de delicate discussie over de pedagogische benadering van het jonge kind. Die discussie wordt nogal bepaald door de vrees voor verschoolsing, dat wil zeggen voor een onderwijsparadigma dat gekenmerkt wordt door standaardisatie, prestatiedruk, toetsing en de ‘cultuur van het meten’[2]. Nadruk op cognitieve ontwikkeling bijvoorbeeld kan daartoe leiden[3]. Het Pedagogisch Curriculum maakt echter aannemelijk dat het heel goed mogelijk is om intentioneel aan de vorming en ontwikkeling van het jonge kind te werken zonder in de ‘valkuil van het schoolse’ te stappen. Dat geldt ook de cognitieve ontwikkeling; kinderen geven er inmiddels al vanaf de geboorte blijk van ‘homo sapiens’ te zijn, is het dan niet wat kunstmatig om daar bewust niet op in te spelen? Het doet me denken aan  wat Erasmus over die leeftijdsfase schrijft: ‘In dit stadium zijn bepaalde zaken zo leuk om te weten en zo vanzelfsprekend voor die jonge geesten, dat leren eerder een lust wordt dan en last. De kiemen die de natuur in ons hart heeft gelegd, kunnen zo openspringen; het enige wat die natuurlijke aandrang verder nodig heeft, is een toegewijde meester.’

Ik ben geen groot expert op het gebied van het jonge kind; ik matig me dan ook geen oordeel aan over het wetenschappelijk gehalte van het document. Maar het Pedagogisch Curriculum lijkt me zeker aanstekelijk en motiverend voor de werkers in de kinderopvang, en zal op z’n minst het professionele gesprek over hun beroepsuitoefening aanwakkeren. Dat geldt overigens ook de ouders en de vele anderen die vrijwillig of beroepshalve engageren met het leven en de ontwikkeling van het jonge kind. En het geldt onderwijsgevenden; kinderen veranderen immers niet plotsklaps als ze overstappen naar het basisonderwijs. Riksen Walraven hierover: “Doordat de pedagogische basisdoelen die hier geformuleerd zijn voor gezin en kinderopvang ook in het onderwijs relevant zijn, vormen ze een goed kader voor de communicatie tussen opvoeders in de verschillende settings en voor het bevorderen van de doorgaande lijn in opvoeding en ontwikkeling over de verschillende contexten heen”[4].

Het Pedagogisch Curriculum zal daarom ook inspiratie en input bieden bij de herziening van het onderwijscurriculum dat de komende jaren zal plaatsvinden[5]. Daarom is het wel zo vrijmoedig van de auteurs van een curriculum te spreken, een term die van oudsher voorbehouden is aan het onderwijsjargon.

Verder wordt geconstateerd dat pedagogisch medewerkers doorgaans heel goed in staat in cruciale basiscondities te voorzien: veiligheid en emotionele ondersteuning. Minder onderlegd zijn ze in vaardigheden die de ontwikkeling van kinderen bevorderen. Het Pedagogisch Curriculum daagt deze professionals uit daarmee de komende jaren aan de slag te gaan, en het lijkt me een goede zaak dat dit ook gebeurt. Het document bevat tenslotte aanbevelingen over de wijze waarop in deze richting de vakbekwaamheid van werkers voor het jonge kind kan worden uitgebouwd. Ze komen ten goede aan de zo noodzakelijke kwaliteitsverbetering van de kinderopvang.

Kortom: een aanrader.

Opzet en structuur

Het Pedagogisch Curriculum sluit aan bij de vier doelen of aandachtsgebieden die zijn geformuleerd door professor J.M.A. Riksen-Walraven en die ook in de wet Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) zijn opgenomen. Elk van deze vier doelen is in het document nader uitgewerkt. Ze zijn hieronder in steekwoorden weergegeven.

  1. Het bieden van emotionele veiligheid in een veilige en gezonde omgeving: welbevinden en betrokkenheid, emotionele veiligheid, gehechtheid, mind-mindedness.
  2. Het bevorderen van persoonlijke compententie: fysieke ontwikkeling (motorisch en zintuigelijk), taalontwikkeling, denken en ontluikende gecijferdheid, omgang met de materiele wereld, gezonde leefstijl, kunst, cultuur en creativiteit, executief functioneren en zelfregulatie.
  3. Het bevorderen van sociale competentie: sociale ontwikkeling, kansarme kinderen, ontwikkelingsstoornissen en probleemgedrag.
  4. Socialisatie door overdracht van algemeen aanvaarde normen: socialisatie en de sociale functie van (inclusieve) kinderopvang.

 

[1] Https://www.stichtingbkk.nl/images/Ped._Curriculum_compleet_LR.pdf

[2] Gert Biesta

[3]  Zie bijvoorbeeld dit recente artikel van Annerieke Boland  http://hetkind.org/2017/07/17/verschoolsing-onderwijs-ook-aan-jonge-kind/    en http://www.rug.nl/news/2010/11/opinie42_2010#.VdOEeGwA5kR.facebook

[4]www.kinderopvangonderzoek.nl/drupal/sites/default/files/field/textfile/oratie%20Riksenwalraven%202000.pdf

[5] Http://curriculum.nu

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Erasmus houdt je scherp

augustus 31, 2017 By ypeakkerman Reageer

Erasmus had sprankelende en wervende ideeën over opvoeding en onderwijs die ons ook nu nog kunnen inspireren. Hij wist dat kinderen van nature weetgierig zijn en dat je ze al op heel jonge leeftijd dingen bij kunt brengen die mooi en behartenswaardig zijn. Spelen en willen weten hebben ze van moeder natuur meegekregen. Zeker in de vroege jeugd moet het onderwijs daarom leuk zijn, op een manier die aansluit op de spelende aard van kinderen en in een kindvriendelijke setting. Het doet mij denken aan de zo aanstekelijke benadering van het Pedagogisch Curriculum voor het Jonge Kind (1)

Erasmus schreef een brief aan een man die zelf net vader geworden was. Daarin spoorde hij hem als volgt aan: ‘Overweeg hoeveel je van je zoontje houdt, hoe veelzijdig en veeleisend een goede opvoeding is, maar ook hoe schitterend haar resultaat. Vergeet niet hoe vlot een kind alles opneemt en hoe soepel zijn geest is, hoe gemakkelijk het iets aanleert dat goed is en bij de menselijke natuur past, zeker als een vriendelijke man het spelenderwijs weet aan te brengen’.

Dit is ook de benadering van het Erasmus Experience. Het stelt iedereen, en zeker de jeugd, in de gelegenheid om op een speelse manier te ontdekken wie Erasmus was en wat zijn ideeën en opvattingen waren. Dit gaat op een interactieve manier: je kunt aan de slag met stellingen over taal, vrijheid van meningsuiting, ethiek, vrede en oorlog en over geloof. Allemaal onderwerpen die ook nu nog actueel zijn. Via een beeldscherm kun je ook in gesprek met Erasmus over die stellingen. En je krijgt een inkijkje in de kluis waarin zo’n 5000 boeken van Erasmus worden bewaard, de grootste collectie ter wereld. Een aanrader dus voor iedereen die weten wil wie Erasmus van Rotterdam was en waar hij voor stond. En wie wil dit niet?

Voor het Erasmus Experience kun je de hele week terecht op de derde verdieping van de Centrale Bibliotheek van Rotterdam. Er is ook een website zodat je ook thuis alvast veel over Erasmus te weten kunt komen.

http://erasmushoudtjescherp.n

  1. http://www.pedeng.nl/pcjk/

Categorie: Nieuws

  • « Vorige pagina
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
  • 6
  • 7
  • Volgende pagina »

Contact?

Bel of mail mij, dan trakteer ik op een goede kop koffie.

06 55 10 76 37 
Ype@pedeng.nl

 Goed kop koffie

Gerelateerde artikelen

  • Een zeker bestaan
  • Sloop de stad
  • Spelen met vuur

Archief

  • juli 2023 (2)
  • januari 2023 (2)
  • december 2022 (1)
  • september 2022 (1)
  • april 2022 (1)
  • maart 2022 (3)
  • februari 2022 (3)
  • oktober 2021 (3)
  • september 2021 (4)
  • augustus 2021 (3)
  • juli 2021 (1)
  • juni 2021 (4)
  • mei 2021 (4)
  • april 2021 (1)
  • juli 2019 (2)
  • november 2017 (1)
  • oktober 2017 (1)
  • september 2017 (2)
  • augustus 2017 (5)
  • oktober 2016 (1)
  • maart 2016 (1)
  • februari 2016 (2)
  • januari 2016 (1)
  • november 2015 (1)
  • oktober 2015 (2)
  • september 2015 (3)
  • augustus 2015 (1)
  • juli 2015 (2)
  • september 2014 (1)
  • juli 2014 (2)
  • juni 2014 (6)
  • We gebruiken cookies op deze website
  • akkoord
  • niet akkoord

Neem contact op

Ype@pedeng.nl
06 55 10 76 37

 of gebruik het contactformulier

Open Google Maps Widget settings to configure the Google Maps API key. The map can't work without it. This is a Google's rule that all sites must follow.

Ype Akkerman

Wie ben ik

Met Pedagogisch Engagement wil ik bevorderen dat mensen die zich inzetten voor kinderen en jongeren meer waardering krijgen voor die inzet, meer gezamenlijk optrekken en als collectief een sterk pedagogisch vakmanschap aan de dag leggen. Kinderen … Lees verder

Copyright Femke Akkerman