Pedagogisch Engagement

Pedagogisch Engagement

 

Voor iedereen die zich inzet voor de jeugd...                                                                                                                                                                                                                                                                     

  • Home
  • Schrijfsels
    • Nieuws
    • Columns
    • Artikelen
    • Archief
  • Wie ben ik
    • Persoonlijk
    • CV
  • Contact
Je bent hier: Home / Archief voor Artikelen

Hand in hand voor de jeugd op Feijenoord

februari 27, 2016 By ypeakkerman Reageer

Het Pedagogisch Collectief Feijenoord is een burgerinitatief gericht op een hecht netwerk van iedereen die zich inzet voor de kinderen en de jongeren op Feijenoord. Een ‘village to raise a child’ in een grootstedelijke omgeving, dat is het perspectief. We werken op Feijenoord al langer aan verbinding tussen iedereen die er toe doet in het leven en de ontwikkeling van de jeugd; met het Pedagogisch Collectief Feijenoord is een vliegende start gemaakt met het versterken en duurzamer maken van deze beweging. Robert Putnam is een van onze inspiratoren: in zijn Our Kids(1) stelt hij dat de jeugd in achterstandswijken gediend is met een gemeenschap waarin het wemelt van de goede mensen van allerlei slag en soort, die met elkaar en klokjerond voor de jeugd een veilige en ontwikkelingsgerichte omgeving creëren. Ook de OECD onderkent steeds meer dat het voorzien in ‘low performers’ een aanpak vergt waarin de hele community betrokken is, zelfs als het gaat om ‘schoolse’ kennis en vaardigheden als taal, rekenen en natuurwetenschap. Micha de Winter is voor ons eveneens een inspiratiebron, daar waar hij spreekt over opvoeden voor een betere samenleving.

Oogmerken van het Pedagogisch Collectief Feijenoord

1. Een collectieve en duurzame inzet voor de jeugd in de overtuiging dat we daardoor van dubbeltjes kwartjes kunnen maken, en dat de Feijenoordse kinderen en jongeren zich op alle aspecten van hun menszijn kunnen ontwikkelen. Het gaat hier om ‘equity’.

2. Dat die inzet er een is van iedereen die ertoe doet in de kwaliteit van leven en de ontwikkeling van de jeugd op Feijenoord: ouders en anderen uit de naaste omgeving, vrijwilligers, professionals uit alle relevante disciplines en pedagogisch ondernemers. Een inclusieve benadering dus waarbij we inzetten op alle dimensies van het leven en de ontwikkeling van de jeugd: sterk ouderschap, vroege jeugdfase, onderwijs, vrijetijdsactiviteiten en een hechte community.

3. Dat het nadrukkelijk gaat om de mensen van de dagelijkse praktijk in de pedagogische en educatieve frontlinie. Alleen op dit niveau is het mogelijk en heeft het ook zin die contraproductieve verkokering in het jeugd- en onderwijsbeleid te doorbreken. Want zij die de hitte van de dag ervaren kunnen het zich niet veroorloven langs elkaar heen te werken, zo blijkt.

4. Dat burgers hier het voortouw nemen. Daarom gaan we met het Pedagogisch Collectief Feijenoord op voor het Rotterdamse Right to Challenge. Zo grijpen we ook enigszins terug naar de begindagen van Feijenoord, toen de sociale, pedagogische en educatieve ontwikkeling van de wijk nog in zijn geheel een zaak van particulier initiatief was.

Het tij keren
Dit burgerinitiatief is ook ingegeven door de zorgen die we hebben over de jeugd op Feijenoord. Want de omstandigheden waarin deze kinderen en jongeren leven en opgroeien zijn al niet florissant en het wordt er niet beter op. Toenemende armoede, bestaansonzekerheid en gammele huisvesting. Een onderwijsstelsel dat voor hen niet werkt. Het ontbreken van inburgeringsbeleid waardoor ouders te weinig stimulans krijgen voor maatschappelijke participatie. Bezuiniging op geld voor onderwijsachterstanden. En we hebben goede redenen tot vrees op kortingen op andere overheidsbudgetten zodat belangrijke disciplines als kinderopvang, sport, amateurkunst, kinderwelzijn, jongerenwerk, jeugdzorg en andere relevante voorzieningen nog verder onder druk staan dan nu al het geval is.

Met het Pedagogisch Collectief Feijenoord willen we dit tij keren; in elk geval door een hechtere samenwerking, want het geheel is meer dan de som der delen. En we willen toe naar een stevige investeringsagenda, want een duurzame inzet voor de jeugd in deze wijk loont in economisch en maatschappelijk opzicht. Zoals de OECD het stelt: equity pays off. Voor zo’n investeringsagenda hopen we met succes een beroep te doen op de overheid, fondsen en andere financiers. Maar het gaat ons ook om een morele opdracht. Zoals Robert Putnam de politieke en maatschappelijke elites voorhoudt: “These poor kids do belong to us en we belong to them. They are our kids”.

Zie voor uitvoeriger informatie het PCFManifest-11

Voetnoten

  1. Robert Putnam. Our Kids. Boston, 2015
  2. Tienken, Christopher. PISA Problems. Vol. 10, No. 4 Winter 2014 AASA Journal of Scholarship and Practicehttp://christienken.com/wp-content/uploads/2013/01/PISA_ProblemsAASA visit homepage.pdf
  3. OECD. Low-Performing Students. Why They Fall Behind and How To Help Them Succeed. Paris 2016http://www.keepeek.com/Digital-Asset-Management/oecd/education/low-performing-students_9789264250246-en#page14.Winter, Micha de.
  4. Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding. Amsterdam 2011

 

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Onderwijs2032 wordt kluitjesvoetbal

februari 7, 2016 By ypeakkerman 1 Reactie

Versterk de verbinding tussen school en thuis, kinderopvang, peuterspeelzaal, maatschappelijke en culturele instellingen, science-centra, musea, bibliotheken, bedrijven en sportverenigingen. Dat is met afstand de beste aanbeveling van het Platform Onderwijs2032 (1). Immers, het pakket aan kennis, vaardigheden en inzichten dat het Platform presenteert is divers en omvangrijk en vele handen maken licht werk. Maar waarom slaat het Platform haar eigen aanbeveling direct al in de wind door een ontwerpcommissie voor te stellen die zich uitsluitend bezighoudt met het curriculum van de school? Het ligt toch veel meer voor de hand eerst te verkennen wat het advies kan betekenen voor iedereen die zich inzet voor het leven, de vorming en ontwikkeling van de jeugd?

Velen hebben een inbreng

Het is een voorrecht en een plicht van iedere generatie na te denken over de vraag wat het zijn kinderen mee wil geven aan kennis, vaardigheden en vorming voor de toekomst. Onderwijs2032 biedt voor zo’n reflectie goede aanknopingspunten en daarom verdient dit advies een veel betere behandeling dan het nu krijgt. Natuurlijk valt te discussiëren over de vraag of het pakket kennis, vaardigheid en inzichten dat het Platform presenteert de goede samenstelling heeft. Maar dat is toch juist heel goed? Laat het dan ook vooral een publiek debat zijn waarin de burger het primaat heeft, want het leven en het toekomstperspectief van de jeugd is een vraag en een opdracht voor ons allen. Dit betekent echter wel dat het vervolgtraject op dit advies bij de onderwijssector wordt weggehaald, want die dreigt daar volledig in het slop te raken. Dit wordt onherroepelijk een vruchteloze en vreugdeloze finale.

Het pakket dat de cie. Schnabel presenteert is breed en divers en voor discussie vatbaar. Zo voel ik me erg ongemakkelijk bij de relativering van de commissie jegens parate kennis, ‘omdat je tegenwoordig zo veel op kunt zoeken. Veel weten heeft veel nut en grote intrinsieke waarde. Bovendien: wie veel weet weet ook beter waar je het zoeken moet. Maar op welk pakket je ook uitkomt, het kan onmogelijk de exclusieve opdracht van de school zijn. Dat hoeft helemaal niet, het is in de praktijk ook niet zo en het is ook nooit zo geweest. Zo was de school in de sociaaldemocratische gemeenschap ingebed in een verheffingsideaal dat alle levensterreinen doortrok en waarin velen een inbreng hadden: ouders, de vakbond, de VARA, AJC, de PvdA, lokaal jeugdwerk, Pierre Janssen, het Nivon en het Vrije Volk. PierreJanssenDe katholieken en de protestanten kenden een vergelijkbare ‘full service’ benadering. 

De Finnen schrijven de goede leerprestaties van hun kinderen niet exclusief toe aan onderwijs maar aan ‘een samenstel van onderling samenhangende factoren, waarin de eigen interesses en vrijetijdsactiviteiten van leerlingen, de leermogelijkheden die aangeboden wordt op school, steun en betrokkenheid van ouders almede de sociale en culturele leercontext en de context van het onderwijssysteem met elkaar gecombineerd worden” (2).

Robert-Putnam-Our-Kids

Robert Putnam bepleit in zijn Our Kids (3) met zoveel woorden dat het in achterstandswijken wemelt van de goede mensen van allerlei slag en soort, die met elkaar en klokjerond voor de jeugd een ontwikkelingsgerichte omgeving creëren. En de gemeente Rotterdam geeft in zijn Beleidskader Jeugd (4) ook blijk van dit inclusieve besef: velen doen ertoe bij de vorming van de jeugdige Rotterdammers. Ouders voorop.

Geen domme dingen doen
Daarom is het vragen om moeilijkheden als je je in dit stadium al op een curriculumdiscussie stort. Het pakket van het Platform vergt immers of hele scherpe keuzen of dat je van alles een beetje doet. Het is de opmaat tot de zoveelste litanie over ‘alles wat er op de school afkomt’. Het leidt onherroepelijk tot teleurstelling en frustratie, het zal de werkdruk niet reduceren en het zal de aantrekkelijkheid van onderwijs niet bevorderen. Het is kluitjesvoetbal, juist waar het advies van Onderwijs2032 kansen biedt voor een broodnodige verbreding van het speelveld.

Gezamenlijke reflectie
Ligt het daarom niet veel meer voor de hand eerst te verkennen hoe het advies van het Platform een gedeelde opdracht kan worden van iedereen die zich engageert met de jeugd? Daarin kunnen allerlei vragen aan de orde komen. Bijvoorbeeld: nu uit onderzoek(5) blijkt dat jongeren hun digitale geletterdheid vooral thuis opdoen, waarom laten we dat daar dan niet? Is persoonlijke en sociale vorming niet bij uitstek een opdracht  voor iedereen die zich inzet voor de jeugd, en is de school daarvoor eigenlijk wel zo’n goede plek? Kunnen we de belangrijke rol van ouders bij taalontwikkeling versterken of dat de rol van de bibliotheek veel prominenter wordt? Zouden we voor de ontwikkeling van artistiek en creatief vermogen niet meer het zwaartepunt kunnen leggen bij de amateurkunst? Zouden we voor gezondheid en bewegen niet een veel groter beroep doen op sportverenigingen? Mindfullness lijkt me voor veel kinderen heel goed, maar is dat afdoende  reden om het in het verplichte curriculum op te nemen? Kunnen we schoolreisjes niet meer overlaten aan jongerenwerkers en natuurvrienden? Moeten we ons al te zeer druk maken over Engels in de vroege jeugd als televisie en games ook al veel doen? Waarom schakelen we bedrijven niet veel meer in als je de jeugd vertrouwd wilt maken met vakmanschap en ambachtelijkheid? Wat als de school zich overwegend concentreert op kennisverwerving, taal, rekenen, geschiedenis, aardrijkskunde en staatsinrichting? Kunnen we bij thema’s als duurzaamheid, burgerschap, emancipatie, overgewicht, radicalisering en cybersecurity niet veel meer gezamenlijk optrekken? En waarom zouden we dat ook niet doen met belangrijke succesvoorwaarden als gedrag en vlijt, sociale vaardigheden, zelfkennis en doorzettingsvermogen? handinhand

 Heel veel tijd en heel veel mensen
In een jaar zit 8760 uur, daarvan zit de jeugd zo’n 1000 uur op school. Er resteert dus een zee van tijd die eveneens ontwikkelingsgericht kan worden ingezet. Tellen we de professionals die zich inzetten voor de jeugd, het leger van vrijwilligers en de ouders bij elkaar op, dan is dat alleen al numeriek een veelvoud van het aantal leraren. Als er dan zoveel tijd is en zo’n enorm pedagogisch en educatief potentieel, waarom beperken we ons bij de vorming van de jeugd dan tot de kantoortijd van de school? Hebben de leraren het nog niet druk genoeg? Hier geldt het devies van Wim Sonneveld: ‘dat moet je zo niet doen, dat moet je een ander laten doen’.

Onderwijs heeft geen keus
Het is van tweeën één. Ofwel onderwijsland blijft de school zien als de exclusieve plek voor leren en ontwikkeling, maar dan moet je ook alle maatschappelijke aanspraken voor je kap nemen, met alle werkdruk van dien. Of scholen en leraren voegen zich in een brede alliantie van ouders, professionals uit alle relevante disciplines en de vele vrijwilligers in een gezamenlijke pedagogische en educatieve opdracht. De school kan hierin zijn eigen rol en afbakenen. Zo wordt de leraar bij uitstek meester in de beperking, in het besef dat hij vele bondgenoten heeft. Goed beschouwd heeft onderwijs geen keus, want alleen met elkaar gaat het lukken onze kinderen op te voeden, te onderwijzen en te vormen tot mensen aan wie we de toekomst van ons land en van de wereld met een gerust hart over kunnen laten.

Denk na en gezamenlijk
Zo’n verkenning vergt de inbreng van deelnemers uit elk relevant domein: zoals ouders, babyzorg, peuterwerk, kinderopvang, onderwijs, sport, cultuur, media, welzijn, jongerenwerk, jeugdhulpverlening, bedrijven en wetenschap. Dan wordt dit traject niet alleen relevant voor OCW maar ook voor de departementen van SZW, EZ en VWS, als opmaat voor nieuw regeringsbeleid op het gebied van jeugd. Laat deze verkenning dan ook geleid worden door een onafhankelijk voorzitter die het geheel overziet. Iets voor Paul Schabel wellicht?

 

Schnabel

Voetnoten

  1. http://onsonderwijs2032.nl/wp-content/uploads/2016/01/Ons-Onderwijs2032-Eindadvies-januari-2016.pdf
  2. Pasi Sahlberg.  Finnish Lessons 2013. pag. 181
  3. Robert Putnam. Our Kids 2015
  4. http://www.rotterdam.nl/Clusters/Maatschappelijke%20ontwikkeling/Document%202015/JenO/RapportBeleidskaderJeugd.pdf
  5. https://www.kennisnet.nl/artikel/onderwijs-draagt-nauwelijks-bij-aan-digitale-geletterdheid/

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Het Rotterdamse jeugdbeleid is een goed idee

januari 25, 2016 By ypeakkerman Reageer

Rotterdam Groeit, het Beleidskader Jeugd 2015-2020 smaakt naar meer. Had het jeugdbeleid in onze stad tot op heden een sterk categoraal karakter, nu wordt ingezet op een inclusieve benadering waarin iedereen en elke relevante discipline gewaardeerd wordt om zijn inbreng in de kwaliteit van leven en het toekomstperspectief van de Rotterdamse jeugd. In de nota wordt het goed opgebouwd door te redeneren vanaf de vroegste jeugd naar latere leeftijdsfasen. Dat is ook strategisch een goede aanpak want zo ontstaat tijd en ruimte voor een proces waarbij het huidige categorale jeugdbeleid geleidelijk plaatsmaakt voor een steeds inclusievere inzet. Hieronder een reactie in 12 punten.

1. Noodzakelijk
De inclusieve benadering van het Beleidskader Jeugd is de manier om Rotterdamse kinderen en jongeren in alle opzichten uit de verf te laten komen. Dat is ook harde noodzaak, want wie de cijfers ziet moet vaststellen dat de jeugd in Rotterdam niet goed af is. Die cijfers zijn gemiddelden, maar hou je rekening met variantie dat moet je vrezen voor de omstandigheden voor de kinderen die in achterstandswijken opgroeien. Zeker van de focuswijken op Rotterdam Zuid is dat al langer bekend. Is dit niet onze eer te na, uitgerekend in de stad waarin Erasmus ooit zijn vroege jeugd heeft doorgebracht? Het College staat positief jeugdbeleid voor. Welnu, als dat ergens nodig is dan wel in de Rotterdamse achterstandswijken, aan weerskanten van de Nieuwe Maas. Positief jeugdbeleid veronderstelt een doordachte en duurzame investering op alle dimensies die ertoe in de kwaliteit van leven van deze kinderen: armoedebestrijding, huisvesting en gezinsstructuur, goed ouderschap, zorg voor de vroege jeugd, onderwijs, jeugdzorg, zinvolle vrijetijdsbesteding en een hechte gemeenschap in de vorm van een pedagogische civil society.

2. Rotterdam als landelijke voortrekker
Laat Rotterdams jeugdbeleid ook vooral Nederlands jeugdbeleid zijn. Ik roep de Rotterdamse politici en bestuurders dan ook op dit beleidskader te pluggen bij hun landelijke evenknieën en te bevorderen dat deze aanpak in de landelijke verkiezingsprogramma’s een plek krijgt. Want je moet in opeenvolgende regeerakkoorden met een kaarsje zoeken naar visie en samenhang in wat de landelijke overheid met de jeugd voor heeft. Vergeefs, want die visie en die samenhang zijn er niet. Een gezamenlijk inzet is een noodzakelijke voorwaarde om kinderen en jongeren op te laten groeien en te vormen tot mensen aan wie we de toekomst van onze stad en ons land met een gerust hart kunnen toevertrouwen. Als Rotterdam hier als goed voorbeeld voor landelijk beleid naar voren komt dan mogen we ons met recht en reden stad van Erasmus noemen.

3. Economische, maatschappelijke en morele urgentie
Positief jeugdbeleid is dus zeker in achterstandswijken urgent. Vanwege de kosten die we kunnen besparen als kinderen van jongsaf in een omgeving opgroeien die wordt gekenmerkt door liefde, structuur en uitdaging. Vanwege het belang van een levende democratie en van saamhorigheid, want wie zich hier niet welkom voelt of het hier niet kan maken valt gemakkelijk ten prooi aan maatschappelijke uitsluiting. Maar het is vooral ook een morele opdracht: wij laten onze jonge medeburgers toch niet aan hun lot over?

4. Protesteer en investeer!
Daarom is investeren zo van belang, juist in een situatie waarin de landelijke inzet op de jeugd in achterstandswijken verslapt. De verontwaardiging van het College over de bezuinigingen op geld voor onderwijsachterstanden is volledig terecht. Maar laat die emotie zich dan ook uitbreiden naar armoede, bestaansonzekerheid en gammele huisvesting bij de gezinnen, een onderwijsstelsel dat voor deze kinderen niet werkt, het ontbreken van inburgeringsbeleid waardoor er te weinig push-factor is voor hun ouders en kortingen op andere overheidsbudgetten, zoals het Gemeentefonds, waardoor belangrijke disciplines als sport, kunst en cultuur, kinderwelzijn en jongerenwerk, jeugdzorg onder druk komen te staan.

Maak dit jeugdbeleid daarom tot een prominent onderdeel van een Rotterdamse investeringsagenda. Dat loont alleszins de moeite want ‘equity pays off’, zoals de OECD herhaaldelijk aanvoert. Van dubbeltjes zijn wel degelijk kwartjes te maken, en als we ons daarvoor inspannen krijgen we die waardevermeerdering ook.

5. Maatschappelijke scheidingen overbruggen
Behartenswaardig voor het Rotterdamse jeugdbeleid is Robert Putnam’s Our Kids. Een doorwrochte en goed onderbouwde studie naar de groeiende maatschappelijke ongelijkheid in de VS, een ontwikkeling die funest is voor de kinderen en jongeren die aan de verkeerde kant van de scheidslijn staan. Putnam’s remedie is omvattend en heeft betrekking op alle dimensies die ertoe in de ontwikkeling van de jeugd in achterstandswijken. Uit zijn pleidooi trek ik de conclusie dat het in de achterstandswijken moet wemelen van de goede mensen aan wie kinderen en jongeren zich kunnen hechten en optrekken, en die met elkaar en klokjerond een omgeving creëren waarin de jeugd gedijt, groeit en alles leert wat hen tot ‘aardige, vaardige en waardige’ mensen maakt. Een belangrijke waarschuwing en een even belangrijk pleidooi, want ook in Rotterdam dreigt de wereld van de jeugd in achterstandswijken uiteen te vallen. Terecht zegt Marco Pastors dat we -als we niet uitkijken- en grotere tweedeling krijgen tussen de goede wijken waar het steeds beter en de slechte wijken waar het steeds slechter gaat. Wie mocht denken dat het allemaal wel meevalt vergist zich dan ook zeer. Robert Putnam spreekt hier in het bijzonder de maatschappelijke en politieke elites aan: ‘they are our kids too’.

Laten we onze stad van ‘hand in hand’ uit elkaar vallen? Ik dacht het niet. Het Beleidskader Jeugd biedt prachtige kansen om de Rotterdamse saamhorigheid te versterken, want niets verbindt zo sterk als een gezamenlijke opdracht voor de Rotterdamse jeugd. Als we ons met zijn allen richten op de kwaliteit van leven van de jonge Rotterdammers en hun toekomstperspectief, dan kunnen het ons toch niet veroorloven langs elkaar heen te werken of met de rug naar elkaar te staan? Inclusiviteit moet hier ook in politieke zin te worden opgevat. Ieder stel weet immers dat je niet ruzie gaat maken waar de kinderen bij zijn.

6. De school als partner in een brede alliantie
Het beleidskader jeugd biedt ook ruime kansen de horizontale oriëntatie van scholen en leraren te versterken. De inclusieve inzet waar ik voor pleit zet onderwijs niet zo centraal als nu gebeurt, maar spoort scholen en leraren aan zich veel meer als partner te voegen in de brede allianties op wijk- en gebiedsniveau waarvoor het beleidskader het perspectief schetst. De ontwikkeling en vorming van de jeugd kan immers onmogelijk de exclusieve opdracht van de school en de leraar zijn? Dat hoeft ook niet, het is in de praktijk ook niet zo en het is ook nooit zo geweest. Zoals het Platform Onderwijs2032 terecht stelt doen ook anderen er toe, zoals het familieverband, babyzorg, vroege jeugdvoorzieningen, kinderopvang, maatschappelijke en culturele instellingen, science-centra, musea, bibliotheken, sportverenigingen en bedrijven. Daarom is verbinding tussen iedereen die ertoe doet bij de jeugd zo belangrijk. En laat de gemeente dan ook verantwoordelijkheid nemen voor het voortbestaan van alle instellingen die van belang zijn voor de ontwikkeling van de jeugd. 

Meer horizontale oriëntatie kan ook bijdragen aan de vermindering van de werkdruk bij leraren, een werkdruk die mede veroorzaakt wordt door de exclusieve positie die hen wordt aangepraat. De leraar maakt niet in zijn eentje Het Verschil maar hij mag er op vertrouwen dat dit ook bij vele anderen het geval is; zo wordt al die anderen ook recht gedaan. Zo kan het Beleidskader Jeugd ook voor leraren soelaas bieden want die werkdruk is echt hoog en heeft een contraproductief effect op de kwaliteit van het onderwijs. Was in 2000 het aantal leraren met burn-out nog 1 op 8, inmiddels is dat toegenomen naar 1 op 5, en het ligt niet in de rede dat dit het moyenne in Rotterdam een gunstiger beeld oplevert. Laat leraren zich dus verbinden met de velen die zich vanuit andere disciplines inzetten voor de jeugd. Vele handen maken licht werk.

7. Ouders zijn burgers met kinderen
Terecht wordt in het in het Beleidskader Jeugd gewezen op de primaire verantwoordelijkheid van ouders voor de groei en ontwikkeling van hun kinderen. Maar kunnen ze die positie ook altijd waarmaken? De transitie van de jeugdzorg moest een transformatie inluiden in de richting van een pedagogische civil society. Die komt erop neer dat burgers, vooral die met kinderen, minder vaak een vis krijgen aangereikt en in plaats daarvan moeten leren zelf te vissen. De wijkteams is daarbij een belangrijke rol toegedicht. Maar werkt dat ook zo als zo’n team tot over de oren in het werk zit om te interveniëren in acute probleemsituaties en om brandjes te blussen? Bovendien, iemand een vis geven of iemand leren hengelen, het zijn twee totaal verschillende metiers. Ligt het dan niet meer voor de hand een langdurig ouderprogramma op te zetten dat op die grotere zelfbewustzijn gericht is en een grotere handelingsbekwaamheid; onder meer door gezinsondersteuning, armoedebestrijding, aan inburgering, taal en alles wat er voor nodig is om deze burgers in de Rotterdamse samenleving een volwaardige plek in te doen nemen? Het is zoals de hoogleraar Rob Vinke eens zei: ‘ik heb heel veel hulp nodig gehad om het zelf te redden’.

9. Het Beleidskader Jeugd is een goed idee
Als in Rotterdam dit jeugdbeleid concreet handen en voeten krijgt dan verdient de stad ook om die reden een plek in de Lonely Planet. Dan is de stad niet alleen interessant voor toeristen maar ook voor hen die willen wonen in een stad waar je je kind graag op wilt laten groeien. Dit  in de eerste plaats dankzij de velen die hun beste krachten inzetten voor de Rotterdamse jeugd. En voor al diegenen die zich landelijk en internationaal bezighouden met de vraag hoe je in een stedelijke omgeving jeugdbeleid kunt voeren dat echt zoden aan de dijk zet.

Maar het moet zich in de praktijk bewijzen. Dat kan ook want het ritselt in onze stad van de velen die zich met hart, ziel en intelligentie inzetten voor de jeugd, en die daar vaak ook een voortrekkersrol vervullen. Laat ze maar schuiven en zoek als gemeentebestuur en ambtenarij naar vormen van ondersteuning, facilitering en sturing waarin die velen zich gewaardeerd en gemotiveerd weten het beste uit zichzelf te halen. Zoals dirigent Eduard van Beinum ooit zei tegen een solist van het Concertgebouworkest: ‘speelt u maar zoals u denkt dat het moet, ik volg u wel’.

10. Kansen voor een duurzame cultuuromslag
Het jeugdbeleid biedt dan ook bij uitstek kansen om werk te maken van de intenties en de beloften van het Rotterdamse Coalitieakkoord. Dat vraagt van bestuurders en ambtenaren een veel grondiger herziening van hun bestuursfilosofie dan nu wordt voorgesteld in de stukken over de herijking van de bedrijfscultuur. Want die is toch wel erg veilig, strookt niet met de beloften uit het Coalitieakkoord en komt niet in de buurt van de avontuurlijkheid die deze stad kenmerkt. Stop daarom met afstandelijke top-down sturing en opereer op basis van presentie, verstand en fijngevoeligheid voor wat in de stad leeft, voor wat burgers initiëren en voor wat de dagelijkse werkers van de publieke zaak bezighoudt en motiveert. Voor minder moeten we niet gaan als het om de inzet voor onze jeugdige medeburgers gaat.

11. Rotterdammers aan zet!
Laat toch vooral de inzet van de Rotterdammers zelf de basis zijn voor het jeugdbeleid en laat hen daarvan de dynamiek en de duurzaamheid bepalen. Laat hen het verhaal maken. Betrek hen niet bij het beleid, maar draai het om: handel zo dat de burgers en de dagelijkse werkers in de pedagogische en educatieve frontlinie betrokkenheid van de overheid ervaren bij wat zij doen en ondernemen. Verlaat je burelen en laat je zien in de wijken en bij de mensen die de publieke pedagogische zaak met hoofd, hart en handen dienen. Wees een actieve scout bij het zoeken naar de pedagogische ‘best persons’ in de wijken en biedt ze ook de morele en financiële waardering voor het pionierswerk dat ze vaak al jaren verrichten.  Laten beleids- en beslisambtenaren in de haarvaten van de stad kruipen zodat ze er niet via via achter komen wat daar aan de hand is. En niet in de laatste plaats: hou het jeugdbeleid zoveel weg van de politieke zigzag die het van achtereenvolgende Colleges heeft moeten verduren. De burgers en de werkers in de pedagogische en educatieve frontlinie hebben behoefte aan continuit, waardering en bestuurlijke bedachtzaamheid om hun belangrijke opdracht uit de verf te laten komen.

12. Zet het door en hou het vol
Worden deze keuzes niet gemaakt dan zal het Beleidskader Jeugd een kortstondig leven beschoren zijn en gaat het de weg van de jeugdkansenzones, de kindvriendelijke wijken, de brede school, ‘een toekomst voor talent ‘en de children’s zone, allemaal bijgezet in de Boulevard of Broken Dreams die achtereenvolgende colleges over het jeugdbeleid hebben aangelegd. Het Beleidskader Jeugd bevat goede woorden, nu de daden. Die van de Rotterdammers zelf.

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Constructief staken

oktober 4, 2015 By ypeakkerman Reageer

Het zou toch wel heel raar zijn als onderwijsgevenden niet in actie komen voor hun arbeidsvoorwaarden. Ik kan geen leraar tegenkomen of hij klaagt over werkdruk en over de manier waarop hij door overheid, bestuur en samenleving bejegend wordt. De burnout in het onderwijs is de hoogste van alle maatschappelijke sectoren. De sturing vanuit overheid en bestuur belemmert de armslag die nodig is het onderwijs zo te verzorgen dat het optimaal tegemoetkomt aan wat de jeugd aan onderwijs en vorming nodig heeft. Nog maar enkele jaren geleden was de Arena gevuld met een massa leraren die zich tegen het passend onderwijs keerden. Waar zijn zij gebleven? Moeten de ouders van de vele thuiszitters nu de kastanjes uit het vuur halen? Zelfs al zouden leraren niet voor zichzelf in actie komen, dan toch zeker voor de jeugd voor wie ze werken?

Er is dus alle reden tot actie, en met Jelmer Evers ben ik het ook eens dat de klassieke vorm van staken niet de beste manier is om aandacht te vestigen op je arbeidsomstandigheden. Na een dag hossen op het Malieveld heb je het wel gehad en langdurig nietsdoen is voor leraren ook geen optie. Bovendien geven dergelijke demonstraties blijk van een povere didactiek. Juist van leraren mag je toch verwachten dat ze bij de vormgeving van hun acties gebruik maken van hun brede handelingsrepertoire om anderen effectief iets bij te brengen? Waarom dan geen acties op touw zetten die naast die aandachtfunctie ook een directe positieve invloed hebben op de kwaliteit van je beroepsuitoefening en dientengevolge aan de vorming en ontwikkeling van de jeugd? Daarvoor doe ik hieronder de suggestie voor twee acties die – zeker in combinatie uitgevoerd- een sterk effect hebben op de doelen die je met een staking hebt: aandacht vragen en onderwijs verbeteren. Ik noem ze de Er-Op-Uit Actie en de Minder-Is-Meer-Actie. Ik beschrijf ze eerst en licht ze daarna toe.

1. De Er-Op-Uit Actie
De school gaat een week dicht. De leraren benutten die week voor een intensieve verkenning van de leefwereld van hun leerlingen en  van hun dagelijkse activiteiten, en voor een kennismaking met de personen die er in hun leven toe doen. Zoals ouders en anderen in de naaste omgeving van de jeugd, de velen die zich vanuit disciplines als de babyzorg, speeltuin, kinderopvang, sport, kunstbeoefening, scouting, jongerenwerk, jeugdzorg, de supermarkt waar ze een baantje hebben, de plek waar ze de maatschappelijke stage doorbrengen en wat dies meer zij. Ze zullen velen ontmoeten die zich beroepsmatig dan wel vrijwillig, bewust of onbewust, inzetten voor de jeugd.  Organisatorisch hoeft deze actie niet ingewikkeld te zijn omdat de leerlingen als gids fungeren; zij nemen hun leraren mee naar de plekken waar het voor hen gebeurt en naar de personen die er voor hen toe doen. Zoals als Ralph McTell ooit zong: ‘Let me take you by the hand, and I’ll show something that makes you change your mind’.

Op deze manier krijgen leraren inzicht in en gevoel voor de dagelijkse wereld van hun leerlingen. Leraren komen er zo ook achter wie -naast henzelf- relevante anderen zijn in het leven van hun leerlingen en wie zich nog meer inzetten voor hun vorming en ontwikkeling. Ze zullen positief verrast zijn over de intelligentie en authenticiteit waarmee deze medestanders dat werk doen. Zodoende gaan leraren beseffen dat ze er niet alleen voor staan, en dat ze de facto bondgenoten hebben waarvan ze niet wisten dat die bestonden. Het kan arrangementen opleveren waarbij de pedagogische en educatieve opdracht veel meer een gezamenlijke inzet wordt met een slimme taakverdeling. Zo zullen alle partijen leerzame ervaringen opdoen met ‘inverdieneffecten’ op de vorming en ontwikkeling van de jeugd. De Er-Op-Uit Actie is vanuit maatschappelijk, pedagogisch en educatief oogpunt dan ook alleszins verdedigbaar, ja zelfs toe te juichen. En het zal de gunfactor van de leraren aanzienlijk vergroten, zeker als je deze aanpak vergelijkt met de klassieke wijze van staken. En als leraren de smaak te pakken krijgen van deze actie dan plakken ze er toch gewoon nog een week aan vast? De Er-Op-Uit actie biedt een mooi avontuur met een prachtig risico, om met Gert Biesta te spreken.

 

2. De Minder -Is-Meer-Actie

Deze actie is complementair aan de eerste en heeft een permanent karakter. De Minder-Is-Meer-Actie houdt in dat leraren de verplichte contacttijd met 10% verminderen, dus dat ze 10% minder lesgeven. Die tijdwordt besteed aan alle activiteiten waar leraren nu onvoldoende aan toe komen zoals gezamenlijke reflectie, intervisie, vakoverstijgend initiatief, deskundigheidsbevordering, verdieping, contact met de hierboven beschreven bondgenoten en andere activiteiten die er aan bijdragen dat leraren meer toe- en uitgerust voor de klas staan. De opbrengst daarvan is dat de 90% contacturen die overblijven een veel grotere pedagogische en educatieve kwaliteit hebben, zodat het rendement van die tijdsbesteding een stuk hoger is. Leerlingen zijn met deze werkwijze veel beter af dan met de huidige situatie waarin leraren in een haast permanente staat van overspanning hun werk moeten doen. Derhalve een alleszins verantwoorde en toe te juichen actie omdat die bijdraagt aan de kwaliteit van de beroepsuitoefening en de leeropbrengsten van de leerlingen. lessismore

 

Waarom deze suggesties?

Contraproductieve governance
Leraren hebben last van de sturing die hen vanwege de overheid en het onderwijsbestuur is opgelegd. Factoren als minimale verplichte contacttijd, prestatie-indicatoren, de aard van het Inspectietoezicht, toenemende maatschappelijke aanspraken en een lage beroepsstatus hebben in combinatie tot gevolg dat de werkdruk onnodig hoog is en de intrinsieke motivatie en de beroepstrots te lijden hebben. Dit schaadt de kwaliteit en de toegevoegde waarde van het onderwijs. Het pedagogisch handelen staat onder druk wat negatieve implicaties heeft voor de passendheid van het onderwijs en er is sprake van een verschraling van het pakket aan kennis en vaardigheden dat leraren de jeugd graag bij willen brengen. Onderwijs kent in vergelijking met andere maatschappelijke sectoren de hoogste burnout en dat neemt nog toe toe: leraren die dit overkomt zijn de thuiszitters van de beroepsgroep. Dit alles is slecht voor de leraren, slecht voor de jeugd, slecht voor de samenleving en slecht voor de belastingbetaler die door dit sturingsmodel onvoldoende waar voor zijn geld krijgt.

Atlassyndroom
Maar scholen en leraren hebben die werkdruk ook aan zich zelf te wijten. Want als de school zichzelf profileert als dé plek waar de jeugd zijn kennis, vaardigheden, vorming en ontwikkeling opdoet, en als leraren het zich voortdurend aan laten leunen dat zij Het Verschil maken, dan moeten ze niet raar opkijken als vanuit de samenleving en de overheid een overvloed van aanspraken en verwachtingen op hen af komt. Het maatschappelijk discours over onderwijs (geëntameerd o.a door Onderwijs2032, Nationale Denktank, Nederland Kantelt en Het Alternatief) doet daar nog een flinke schep bovenop want de centrale boodschap daarvan is Dat Het In de School Moet Gebeuren En Dat de Leraar Dat Moet Doen. Die aanhoudende en breed gepushte overschatting van onderwijs is een dubieuze eer want leraren krijgen daardoor opgedrongen dat de hele vorming en ontwikkeling van de jeugd van hen afhangt en dat is natuurlijk zeer belastend. Het zet de school en de leraar bovendien in een isolement, terwijl je van onderwijs nu juist verwacht dat het een venster op de wereld biedt. Scholen en leraren snijden zich met deze attitude dus flink in de vingers dosage for prozac. Maar leraren die zelf kinderen hebben of die de leefwereld van de jeugd goed kennen kunnen beter weten: hun invloed op de ontwikkeling van de jeugd is een betrekkelijke. Want de leefwereld van kinderen en jongeren wordt bevolkt door een rijk palet aan personen en partijen die zich eveneens, elk vanuit hun eigen optiek en verantwoordelijkheid voor de jeugd inzetten: ouders, vrijwilligers en beroepskrachten uit allerlei leefdomeinen en disciplines die er voor kinderen en jongeren toe doen. Leraren kunnen van die inzet profiteren als ze deze personen leren kennen en hen ook als bondgenoten gaan zien in een gezamenlijke pedagogische en educatieve opdracht. En aangezien vele handen licht werk maken biedt zo’n bondgenootschap kansen op werkdrukvermindering, verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en vooral: een perspectief op de beste condities voor de ontwikkeling en de vorming van de jeugd. Met elkaar kun je veel meer voor kinderen en jongeren betekenen dan zonder elkaar.

 

Als nou zelfs de staatssecretaris het zegt!

Met deze acties kunnen leraren ontsnappen aan de de ‘tirannie die hen het hert doorwondt’ en in het isolement dat zozeer bijdraagt aan hun overbelasting. Ik zou het dus gewoon doen en volgens mij kunnen schoolleiders en onderwijsbestuurders dit alleen maar van harte ondersteunen. Laat leraren er bovendien vanuit gaan  dat tenminste één persoon achter hen staat, staatssecretaris Sander Dekker. Want heeft hij niet bij herhaling gezegd dat als je het gevoel hebt datwandtegeldekker je iets doet wat niet bijdraagt aan beter onderwijs of wat niet in het belang is van de leerlingen, dat je er dan gewoon mee stopt? Welke wetten zijn er dan nog en welke praktische bezwaren kunnen er zijn die het omzetten van droom in daad belemmeren? De jeugd zal er wel bij varen.

 

 

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Erasmus’ aanbevelingen over thuisonderwijs

september 4, 2015 By ypeakkerman Reageer

Neem thuisonderwijs als norm en beschouw het georganiseerde onderwijs als redelijk alternatief. Dat is de kern van dit betoog dat als vertrekpunt heeft dat de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en ontwikkeling van kinderen en jongeren primair bij de ouders berust. Thuisonderwijs is de manier om die verantwoordelijkheid waar te maken, en die verdient dan ook lof en waardering van de overheid en van de samenleving. Dat is niets ten nadele van de overgrote hoeveelheid ouders die goede redenen hebben om gebruik te maken van het reguliere onderwijs. Dat geldt zeker naar de mate ze bewust en weloverwogen voor een school kiezen, zeggenschap nemen op het personeelsbeleid en een inbreng hebben in de wijze waarop onderwijsgevenden hun beroep uitoefenen. Zo vindt een omkering plaats van het bestaande paradigma waarin regulier onderwijs de regel is en thuisonderwijs niet of slechts bij hoge uitzondering wordt toegestaan.Het artikel is geïnspireerd op een pleidooi van Erasmus, en dient als inbreng in de actuele discussie over thuisonderwijs[1].

 

1. Erasmus over thuisonderwijs

Een krachtig pleidooi voor opvoeding en onderwijs

Erasmus was met zijn opvattingen over opvoeding en onderwijs zijn tijd ver vooruit. Kinderen kunnen niet vroeg genoeg beginnen met hun vorming en met het verwerven van kennis, vooral op het gebied van taal, welsprekendheid en schone letteren. Opvoeding en onderwijs zijn gericht zijn op vrijheid, deugdzaamheid en kennis, en moet plaatsvinden in een sfeer van vriendelijkheid, pedagogische tact en hoge didactische kwaliteit, aldus Erasmus. De trots van Rotterdam was kritisch over de kwaliteit van het toenmalige onderwijs en op de attitude van veel ouders die hun kinderen verwaarloosden, verwenden of zich er anderszins met een jantje van leiden afmaakten. UnknownErasmus ging met zijn opvattingen ook tegen de heersende tijdgeest in, want die was niet bepaald op ‘Bildung’ gericht.


Brief aan een edelman

Erasmus’ opvattingen zijn te vinden in een brief aan ene prins Willem over de opvoeding van kinderen[2]. Deze prins was net zelf vader geworden, had behoefte aan nuttige wenken en vroeg Erasmus daarin te voorzien. Welnu, de grote humanist is er eens goed voor gaan zitten. Want de brief is uitvoerig en leerzaam, zit vol humor en aanstekelijke anekdotes en bevat een rijkdom aan suggesties en adviezen waar de prins zijn voordeel mee kon doen. De ondertitel zegt al veel: ‘Hoe kinderen meteen na hun geboorte als vrije mensen dienen te worden opgevoed in deugdzaamheid en kennis’. De brief beschrijft de ‘16th century skills’ die ook nu nog kunnen inspireren bij het debat over het wat, waartoe en hoe van opvoeding en onderwijs.

 Neem je verantwoordelijkheid, prins!

Cruciaal in Erasmus’ brief is zijn aansporing aan de prins om die opvoeding en dat onderwijs toch vooral zelf ter hand te nemen. Hij verwijst in dat verband naar de moeite die de prinses zich heeft moeten getroosten om hun beider zoon ter wereld te brengen en een goede start in het leven mee te geven: een lange zwangerschap, een moeizame bevalling en de ongemakken van borstvoeding. ‘De vader die geen moeite wil doen om zijn kind op te voeden, geeft niet genoeg om zijn zoon’, zo luidt het indringende devies. Daarbij stelt Erasmus zijn goede vriend Thomas More ten voorbeeld: ‘Hoezeer de vorstelijke politiek hem in beslag nam, hij getroostte zich graag de moeite om zijn vrouw, zijn dochters en zijn zoon eerst vroomheid aan te leren en daarna ook in te wijden in Latijn en Grieks.’

 Een leraar inschakelen? Nou vooruit, als het niet anders kan

Mocht de prins die verantwoordelijkheid niet volledig zelf waar kunnen maken, dan kon Erasmus billijken dat de prins een leraar in dienst neemt. Maar dat moet dan wel een hele goede zijn die ook navenant beloond wordt. Geen overbodig advies want leraren hadden in die tijd een slechte reputatie: ‘Domme beulen, opgeblazen door hun zogenaamde kennis, humeurige brutale wijnzakken, die maar raakslaan als het hun zint, sadisten die hun plezier vinden in andermans pijn. Zulk soort mensen moeten slagers of beulen worden en zich niet bezighouden met het opvoeden van kleine kinderen’. Aldus Erasmus’ perceptie van de beroepskwaliteit van de leraar in zijn tijd. Hij kon ervan meepraten want hij had zelf geen beste herinneringen aan het onderwijs dat hij in diverse kloosterorden en broederschappen genoten had.scho082gedi03ill217

Liever thuisonderwijs dan de school

‘We moeten dus kiezen tussen onderricht thuis of een klasje samen met anderen’, zo schrijft Erasmus. ‘Het laatste is een gemakkelijke oplossing en het meest gebruikelijk. Het is namelijk veel eenvoudiger met één boeman een hele klas onder de knoet te houden, dan dat één persoon één leerling opvoedt tot een mens met een open geest’. Tot zover Erasmus’ appreciatie van het georganiseerde onderwijs in zijn tijd.

 

 2. Ja, maar dat was toen….

We zijn inmiddels zo’n 500 jaar verder. Gaat de benadering van Erasmus ook nu nog op? Ogenschijnlijk niet. De kwaliteit van het georganiseerde onderwijs is sinds Erasmus’ tijd substantieel toegenomen. Onderwijsgevenden zijn gehouden aan de grondwettelijke eisen van bekwaamheid en zedelijkheid en voldoen daar doorgaans ook aan. Ook internationaal staat het Nederlandse onderwijs hoog aangeschreven. De kwaliteit van het onderwijs is dan ook zodanig dat ouders hun kinderen met een gerust hart aan de school kunnen toevertrouwen. Tenminste, dat zou je denken.

 Onderwijs staat onder druk

Want er is wel het één en ander af te dingen op deze voorstelling van zaken. Hoe goed ook, het Nederlandse onderwijsstelsel is niet in staat ieder kind en iedere jongere het zijne te geven. Een van de oorzaken daarvoor is de prestatiedruk waaronder het onderwijs lijdt en de afrekencultuur die daarmee gepaard gaat. Er zijn perverse prikkels van testscores en prestatie-indicatoren en we zien soms bizarre toestanden rond cito- en examentrainingen. Onderwijs wordt in toenemende mate als een mechanisch en meetbaar proces opgevat. Wetenschappers als Gert Biesta, Max van Manen en Luc Stevens hebben zich daar grondig en kritisch over uitgelaten. Er is een instrumentele cultuur gegroeid die het pedagogische handelen van onderwijsgevenden onder druk zet, die ten koste gaat van hun arbeidsmotivatie en beroepstrots, en die dientengevolge de kwaliteit van het onderwijs negatief beïnvloedt. Dat passend onderwijs wordt ingevoerd onder een gelijktijdige bezuiniging helpt ook niet bepaald. Veel kinderen betalen daarvan het gelag, zo blijkt in tal van publicaties en uit hartenkreten op sociale media. Hoe lang moeten ouders wachten tot dit beleid daadwerkelijk voldoet aan de verwachtingen waarmee het is ingezet? Ouders hou je kinderen thuis, zou tot die tijd mijn advies zijn.

 Inherente beperkingen van het georganiseerde onderwijs

Nu kun je dit nog zien als ‘conjuncturele’ verschijnselen waar beleidskeuzes aan ten grondslag liggen en die door ander beleid kunnen worden ondervangen. Daar vindt gelukkig dan ook flink debat over plaats. De beperkingen van het onderwijssysteem zijn echter ook inherent en structureel. Dat vloeit voort uit het feit dat de opzet van het georganiseerde onderwijs niet primair op pedagogische maar op bedrijfseconomische overwegingen gebaseerd is; namelijk de ratio voor de bekostiging die uitgaat van 1 leraar op een grote groep kinderen. Zoals Erasmus zei: ‘een gemakkelijke oplossing en ook het meest gebruikelijk’. Maar niet a priori een situatie waarin ieder kind gedijt. Want deze ratio komt er in de praktijk op neer dat kinderen en jongeren gedurende 5 dagen in de week en zo’n 15 jaar doorbrengen in een groep met 25 tot 30 leeftijdgenoten, dit alles onder leiding van 1 persoon die zoals ieder zijn menselijke beperkingen heeft. Vanuit sociaal en evolutionair oogpunt niet de meest voor de hand liggende manier om jonge mensen bij elkaar te zetten. Zekeschoolzeelandr, er zijn leraren die in deze setting wonderen verrichten en er zijn ongetwijfeld veel kinderen en jongeren die in deze organisatievorm gedijen. Maar er zijn er ook voor wie dat niet geldt; zij ervaren de school eerder als Golding’s Lord of the Flies dan als een ‘veilige leeromgeving’.

De staat overspeelt zijn hand

De mogelijkheden om in het reguliere onderwijs ieder kind en iedere jongere recht te doen stuiten dus op beperkingen van zowel conjuncturele als van structurele aard. Nu heb ik daar best begrip voor; onderwijs is mensenwerk, dat geldt ook voor beleid maken en besturen en de bomen groeien nu eenmaal niet tot in de hemel. Mijn begrip slaat echter volledig om nu de staat dit onvolmaakte onderwijsstelsel dwingend oplegt aan alle kinderen en jongeren. Slechts heel mondjesmaat en met toenemende tegenzin staat de overheid toe dat ouders zelf het heft in handen nemen in de vorm van thuisonderwijs. Hier laat de staat zich van een grimmige kant zien.  Ook hier is de burger de dupe van het zelfreferentiele karakter van het overheidsbeleid waar de Nationale Ombudsman zich onlangs ook over uitgelaten heeft[3]. Sander Dekker, de verantwoordelijk staatssecretaris van OCW wil de beperkte mogelijkheden die de leerplichtwet nu nog biedt voor thuisonderwijs zelfs helemaal dichtschroeien. Onbegrijpelijk dat uitgerekend een politicus van liberale huize zich hier van zo’n totalitaire kant laat zien. O tempora, o mores!

Hoezo burgerinitiatief?

De opstelling van de staatssecretaris contrasteert ook sterk met de door de overheid gepropageerde participatiesamenleving. Die komt in allerlei leefdomeinen aardig uit de verf, maar lijkt aan de onderwijssector volstrekt voorbij te gaan. In de jeugdzorg bijvoorbeeld wordt ‘eigen kracht’ gepraktiseerd, gepropageerd en door de overheid gestimuleerd. Als ouders echter blijk geven van burgerinitiatief door zelf het onderwijs voor hun kinderen te organiseren dan stelt diezelfde overheid zich ineens heel anders op. De staat herbergt meerdere zielen in de borst, zo blijkt.

 Kinderen van de rekening

Deze opstelling heeft voor veel kinderen dramatische gevolgen. Meest in het oog springend zijn de vele thuiszitters die -soms jarenlang- verstoken zijn van onderwijs. Hun ouders zitten klem tussen de leerplicht waaraan ze niet kunnen en de zorgplicht waar de scholen niet aan willen voldoen. Er zijn er die van de nood een deugd maken door op creatieve wijze voor hun kind zelf een kansrijk leertraject in elkaar te zetten (www.pedeng.nl/slim-vaardig-en-creatief) Je zou dit kunnen verwelkomen als passende, bijdetijdse en zelfs toekomstgerichte manieren om onderwijs en ontwikkeling vorm te geven. In plaats daarvan kiest de overheid voor een zeer onsympathieke, ja zelfs barse opstelling. Het zal je kind maar wezen.

Maar ook bij kinderen en jongeren die wel regulier onderwijs volgen is vaak sprake van een mismatch, zeker als ze door specifiek talent, gedrag, achterstand of juist voorsprong buiten de mainstream vallen waar het onderwijs zich doorgaans op richt. Thuiszitters zijn dus het topje van de ijsberg. En als de Onderwijsinspectie vaststelt dat leerlingen in het voortgezet onderwijs een ernstig gebrek aan motivatie aan de dag leggen, zegt dat dan ook niet iets over de mate waarin onderwijs de jeugd weet te binden en te boeien? Dit alles is voor veel ouders reden om het reguliere onderwijs te mijden en hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Als het enigszins kan tenminste, maar dat is in het huidige bestel nu juist het probleem.

P1100845

 3. Thuisonderwijs als hoogste vorm 

 Draai de redenering eens om

Naar school gaan is de norm en thuisonderwijs wordt in het uiterste geval toegestaan, zo luidt het huidige paradigma. Maar wat als we het eens omdraaiden? Dat we thuisonderwijs als hoogste vorm beschouwen en de school meer als ‘redelijk alternatief’? Vertrekpunt van deze redenering is dat ouders zelf verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en het onderwijs aan hun kinderen. Thuisonderwijs is dan de meest voor de hand liggende mogelijkheid om die verantwoordelijkheid handen en voeten te geven. Ouders die daarvoor opteren krijgen daarbij ook alle vrijheid, ja zelfs aanmoediging om dit te doen. Maar ouders kunnen die verantwoordelijkheid ook nemen door bewust en kritisch gebruik te maken van de mogelijkheden die het reguliere onderwijs biedt, als dat voor hen een goede optie is. In dat geval kunnen ze rekenen op een ruimhartig dispensatiebeleid. Zij mogen dan ook verwachten dat de kwaliteit van dat onderwijs op orde is en dat het ook in alle opzichten passend is; onderwijs is en blijft immers een voorwerp van aanhoudende zorg voor de regering, zeker als het door de school aangeboden wordt.

Ouders die voor het reguliere onderwijs kiezen doen er dan ook goed aan het advies van Erasmus ter harte te nemen om met een hele goede leraar in zee te gaan. Concrete uitwerking daarvan voor de tegenwoordige tijd is dat zij veel meer zeggenschap dan nu hebben op het personeelsbeleid van de school en dat ze onderwijsgevenden aanspreken op hun beroepsuitoefening. Ze zouden leraren aan moet kunnen spreken op een eed, vergelijkbaar met die van Hippocrates voor de medische stand. Een voorstel daarvoor is te vinden in het artikel achter deze link (www.pedeng.nl/seneca). Een veel grotere bestuurlijke verantwoordelijkheid ligt dan eveneens voor de hand. Zo beschouwd biedt het betoog van Erasmus ook nog aanknopingspunten voor het gesprek over de governance binnen de onderwijssector. 

thuisonderwijs3

Thuisonderwijs als hoogste vorm

Ouders die opteren voor thuisonderwijs hoeven onder zo’n regime ook niet meer met de pet in de hand belet te vragen bij de overheid of ze alsjeblieft voor een uitzonderingspositie in aanmerking mogen komen. Integendeel, zulk initiatief wordt door de staat en de samenleving juist verwelkomd, gewaardeerd en geprezen. Thuisonderwijs krijgt zo een volwaardige plek in het totale repertoire aan onderwijs- en leervormen dat we in Nederland voor de jeugd in petto hebben. Een vernieuwende vorm ook; een naamgenoot van Desiderius, Daniel Erasmus, wijst op de kansen die thuisonderwijs biedt bij de door velen zo gewenste innovatie van het onderwijs: ‘thuisonderwijsgezinnen zijn de proeftuinen van het onderwijs van deze eeuw’, aldus deze Erasmus[4]. Ook een mooie opsteker, lijkt me. Daarom is er ook veel voor te zeggen om thuisonderwijs een plek te geven in Nederland Kantelt, een beweging die door Jan Rotmans c.s. is ingezet om de transitie die in Nederland op allerlei maatschappelijke terreinen plaatsvindt te herkennen, te duiden en te stimuleren.

 Tegenwerpingen

En de bezwaren dan? Bijvoorbeeld dat ouders niet in staat zijn het onderwijs aan hun kinderen zelf ter hand te nemen? Ik zou menen dat er na ruim 50 jaar constructief onderwijsbeleid genoeg burgers zijn die aan wie je dat heel goed kunt overlaten.  Heeft de overheid zo weinig vertrouwen in de resultaten van haar eigen beleid dat zij de ouders die mogelijkheid categorisch wil ontzeggen? Vanwaar die krampachtige bejegening van deze vaardige en gemotiveerde burgers?

Maar hoe zit het dan met de leerprestaties van de kinderen die thuisonderwijs genieten, en komen ze nog wel een beetje onder de mensen en in contact met andere kinderen en jongeren? Onderzoek leert dat kinderen die thuisonderwijs genieten minstens zo goed presteren en voor hun vorming en ontwikkeling vaak beter af zijn dan in het reguliere onderwijs. Ook het gebrek aan sociale contacten waar tegenstanders vaak voor vrezen wordt door onderzoek weerlegd. Ouders die thuisonderwijs geven nemen doorgaans zelf de regie als het om die contacten gaat, want ze beseffen hoe belangrijk dat is[5]. Trouwens, hoe gaat een kind goede sociale contacten opbouwen als het zich doodongelukkig voelt op school of daar voortdurend gepest wordt?

Ja, maar lopen we met thuisonderwijs niet het risico van vrijheid-blijheid? Ook dat is te zeggen. Ouders zijn volgens het Burgerlijk Wetboek (artikel 247) verantwoordelijk voor de zorg en de vorming van hun kinderen. Bovendien kan de leerplicht overeind blijven, zij het dat die niet meer wordt uitgelegd als schoolplicht. En dan is er nog de Grondwet die stelt dat het geven van onderwijs weliswaar vrij is, maar onder voorwaarde van toezicht. Je kunt dus niet zomaar wat doen want er zijn redelijk wat wettelijke begrenzingen aan de vrijheid om thuisonderwijs te geven. Maar toegegeven, kwetsbaar punt in de redenering is wel het risico dat ouders de vrijheid voor thuisonderwijs misbruiken door hun kinderen in een sfeer van geïsoleerd en onmaatschappelijk fundamentalisme groot te brengen. Wellicht vergt dat aanvullende wetgeving of de ontwikkeling van een heldere jurisprudentie op basis van de bestaande wettelijke kader. Het zou echter jammer zijn als de vrees voor dit soort misbruik ertoe leidt dat thuisonderwijs categorisch uitgebannen wordt, zoals nu dreigt. Dan gooi je met het badwater het kind weg, en om dat kind is het juist te doen.

 Een keurmerk als borging voor kwaliteit

Kansrijk is ook het initiatief van de Stichting Keurmerk Thuisonderwijs om een keurmerk voor thuisonderwijs te gaan hanteren[6]. Dit keurmerk biedt een ‘borg dat het door ouders gegeven onderwijs deugdelijk is. Die borg geeft zekerheid aan ouders, kind en samenleving. Verwerving van het bijbehorende certificaat betekent dat de kwaliteit van het gegeven thuisonderwijs in orde is en dat de jeugdige ruime mogelijkheden heeft om zijn of haar talenten te ontwikkelen’. Zo’n keurmerk kan een goed instrument zijn om thuisonderwijs in te kaderen en om de aarzelingen en zorg rond thuisonderwijs te ondervangen. Trouwens, zou het daarbij niet interessant zijn om de criteria voor dat keurmerk ook eens op het reguliere onderwijs toe te passen?

 

4. Thuisonderwijs als Haarlemmerolie?

Is thuisonderwijs de therapie voor alles wat er mis is in het onderwijs? Uiteraard niet. Maar het biedt tenminste een uitkomst voor de grote groep kinderen en jongeren voor wie het huidige onderwijs niet kan bieden wat het pretendeert en voor ouders die daarom zelf hun verantwoordelijkheid willen nemen. Thuisonderwijs kan voor veel kinderen en jongeren bij uitstek passend onderwijs zijn. En voor ouders die opteren voor het reguliere onderwijs kan deze benadering leiden tot een bewustere schoolkeuze en voor meer betrokkenheid bij de kwaliteit van het onderwijs.

 Een onbevangen debat

Dit pleidooi zal ongetwijfeld allerlei bezwaren oproepen. Voor geen ervan ben ik ongevoelig. Maar laten we de pro’s en contra’s van thuisonderwijs wel zorgvuldig afwegen in een open debat dat ontdaan is van de emoties, de indianenverhalen en de dogma’s die nu de discussie domineren. De centrale vraag is dan: wat zou er gebeuren als we de redenering in dit artikel in de praktijk brengen? Laten we hopen en verwachten dat de inventarisatie die in opdracht van de staatssecretaris gemaakt wordt de ingrediënten biedt voor zo’n onbevangen debat. Dat is wel het minste wat we kunnen doen voor de vele kinderen en jongeren voor wie thuisonderwijs de aangewezen route is. En voor hun ouders.

Hoe schitterend haar resultaat….

Nog één keer Erasmus tot slot. Met een aansporing die het hart van ieder die zich inzet voor de jeugd sneller zal doen kloppen: ‘Bedenk hoeveel je van je zoontje houdt, hoe veelzijdig en veeleisend een goede opvoeding is, maar ook hoe schitterend haar resultaat. Vergeet niet hoe vlot een kind alles opneemt en hoe soepel zijn geest is, hoe gemakkelijk het iets aanleert dat goed is en bij de menselijke natuur past, zeker als een vriendelijke, deskundige man het spelenderwijs weet aan te brengen’.

 

reasons-you-homeschool

Noten

[1] Tweede Kamer 31135, nr.49. Brief van de staatssecretaris van OCW over ‘ Onderwijs op een andere locatie dan de school’

[2] Erasmus. De Opvoeding van Kinderen. In Desiderius Erasmus, Verzamelde Werken. Deel 3, Opvoeding. Amsterdam 2006

[3] https://www.nationaleombudsman.nl/nieuws/2015/invoering-pgb-trekkingsrecht-schoolvoorbeeld-van-hoe-het-niet-moet

[4] Daniel Erasmus. Verbied thuisonderwijs niet, het jaagt gezinnen weg. NRC,  14 september 2014

[5] Kohnstamminstituut UvA. Thuisonderwijs heeft ook in Nederland recht van bestaan. Amsterdam 2013

[6] http://www.stichtingkeurmerkthuisonderwijs.nl

 

 

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Motivatie voor de school

juli 16, 2015 By ypeakkerman Reageer

Niet voor de school, maar voor het leven leren wij, aldus Seneca. Waarschijnlijk heeft de filosoof met deze uitspraak het volgende bedoeld: ”De jeugd doet niet zijn best voor de toekomst maar omdat de leraar dat van hem vraagt”. Deze interpretatie is een stuk interessanter, zeker na de constatering van de Inspectie van het Onderwijs dat het met de motivatie van de Nederlandse leerlingen maar matig gesteld is[1]. Op basis van internationale vergelijking en op basis van eigen waarneming stelt de Onderwijsinspectie vast dat zowel de intrinsieke motivatie van leerlingen als hun instrumentele motivatie (‘dat je het doet voor later’) te wensen overlaat.

Tijd voor debat

De Onderwijsinspectie onthoudt zich van aanbevelingen. Dat is prettig want zo ontstaat ruimte voor publiek debat en voor nader onderzoek. Kort na het verschijnen van het Onderwijsverslag was ook even sprake van discussie over dit thema maar die is inmiddels volledig verstomd. Jammer maar helaas, want het betreft hier een vraagstuk waar we niet te snel over heen moeten stappen. Jongeren brengen een flink deel van hun leven op school door, en dan is het geen goede zaak als dat met hangen en wurgen gepaard gaat.

Kinderen en jongeren wordt niet gevraagd of ze naar school willen. Zo zit ons systeem met een leerplicht nu eenmaal in elkaar. Je kunt onder die condities redelijkerwijs niet verwachten dat jongeren een sterke intrinsieke motivatie aan de dag leggen. Die komt wel voor maar beperkt zich doorgaans tot leerlingen die qua karakter en interesses passen in het aanbod en de werkwijze van de school, of bij één of enkele vakken. Dat is inherent aan de manier waarop het onderwijs georganiseerd.

Dat de Onderwijsinspectie daarnaast ook het gebrek aan instrumentele motivatie betreurt lijkt me onzin. Kinderen zijn toch kinderen? Je kunt toch redelijkerwijs van jongeren niet verwachten dat ze zich al te sterk met hun toekomst bezighouden? De rolverdeling is: de jeugd leeft in het nu, volwassenen hebben tot taak hen de toekomst voor te houden. Die creatieve spanning biedt een van de vele uitdagingen van het leraarsvak.

slapers

Pedagogische opdracht

Leraren hebben onder die omstandigheden de taak kinderen tot leren te bewegen. Dat betekent enerzijds ‘aansluiten bij de belevingswereld’, anderzijds moet een leraar ook in staat zijn jongeren in de kraag te grijpen en hen een blik over de schutting van hun eigen beperkte wereld te gunnen. Dat is een kunst die hoge eisen stelt. Een leraar moet heel wat in huis hebben aan persoonlijke, pedagogische en didactische kwaliteiten en aan kennis over het vak waarin hij lesgeeft. Het is met recht een vak en het verdient dan ook navenante maatschappelijke waardering. En als dit door beleid van bovenaf onder druk komt te staan dan moet je opkomen voor je vak voor je professionele integriteit. Dat is je eigen belang, maar het is vooral van belang van de kinderen en jongeren die aan jou zijn toevertrouwd. Door hun ouders.

De prikjes van Herman Koch

Nu liet Herman Koch zich in Trouw nogal laatdunkend uit over de leraar[2]. Showbox Download Bij columnist Gerwin van der Werf riep dat ergernis op en een pleidooi voor het goede werk dat zijn collega’s dagelijks verrichten[3]. Terecht, want er is geen reden zich generaliserend over de kwaliteit van leraren uit te laten. Tegelijkertijd lijkt me Koch’s hartenkreet “waarom vervélen die kinderen zich zo?” actueel en in lijn met de constateringen van de Onderwijsinspectie. En als hij stelt dat hij zelf de beste ervaringen heeft gehad met leraren die het minst geschikt zijn voor het beroep, is dat dan niet een interessante prikkel voor het debat over het leraar zijn? Ons onderwijssysteem nodigt immers niet bepaald uit tot non-conformisme.

De blik naar buiten

De Onderwijsinspectie beperkt zijn waarnemingen tot het onderwijs. Jongeren zitten echter niet alleen op school maar bewegen zich ook in andere leefdomeinen zoals het gezin en het bredere familiaire verband, sport, jeugdwerk, cultuur of werk. Ook daar doen ze belangrijke leerervaringen op. De school is niet de exclusieve leeromgeving, constateerde de Onderwijsraad al in 2003 met een even nuchtere als vooruitziende blik, maar het deelt die positie met andere voorzieningen en activiteiten in de leefwereld van jongeren. Zoals de familie, kinderopvang, speeltuinwezen, sport, cultuur, arbeid, club- en buurthuiswerk, jeugdzorg en de digitale wereld. Heel wat jongeren zijn actief in de sport, spelen in een bandje of doen andere culturele activiteiten. Of ze hebben bijbaantjes in de supermarkt of een krantenwijk, doen maatschappelijke stage of een beroepsgerichte stage zoals in het vmbo en het mbo. Allemaal activiteiten die een belangrijke bijdrage leveren aan hun vorming en ontwikkeling op karaktervorming, vastberadenheid, sociale vaardigheden, emotionele intelligentie, zelfvertrouwen, motoriek, creativiteit en professionele vaardigheden; dimensies van wie iedereen weet dat die doorslaggevend zijn voor welslagen op school, werk, leven en samenleven (4). Loont het dan niet de moeite die verschillende domeinen en disciplines zo te verbinden dat sprake is van een ‘joint effort’? En dat dus de hele leefomgeving van kinderen en jongeren als leeromgeving wordt gezien en ingezet?

baby

Niet altijd leuk, toch gemotiveerd

Hoe zit het in die andere domeinen en disciplines eigenlijk met de motivatie van de jeugd? Die is daar in het algemeen groter dan in het onderwijs. Dat ligt lang niet altijd aan het feit dat de activiteiten daar ‘leuk’ zijn. Immers, sporten vergt discipline en vaak ook afzien . Voor een krantenwijk moet je vroeg je bed uit en ben je een adres vergeten dan kun je daar na school weer achteraan. Bandjes worden door ruzies heen hecht. Voor theater moet je af en toe je comfort-zone uit. Stages kunnen confronterend zijn en harde lessen opleveren. De aantrekkelijkheid van deze activiteiten zit ‘m echter in de uitdaging, beroep op je doorzettingsvermogen, een wenkend perspectief, een groeiend zelfvertrouwen, dat je serieus genomen wordt en dat je ontdekt dat je ertoe doet. Het gaat hier om zingeving en intrinsieke waarden. Net als in het onderwijs zijn ook hier de mensen cruciaal. Ook hier gaat het om de persoonlijkheid, de pedagogische bekwaamheid en het vakmanschap van de mensen die zich vanuit die verschillende leefdomeinen en disciplines voor de jeugd inzetten, als ouder, beroepsmatig of als vrijwilliger. Ze zijn daarom in meerdere opzichten de natuurlijke bondgenoten van onderwijsgevenden. Ik raad leraren dan ook dringend aan zich eens wat vaker te verdiepen in het dagelijks handelen van sportcoaches, kunstenaars, leermeesters in bedrijven, jongerenwerkers, wijkagenten, werkers in de zorg en de kinderopvang en de vele anderen die zich in de echte wereld inzetten voor de jeugd. Je kunt veel van ze opsteken en ze kunnen je werk verlichten als je je aan hen verbindt.

Yes we can!

Leraren zijn zelf aan zet als het gaat om de aanpak van gedemotiveerde leerlingen in het onderwijs. Zij maken daarin zelf het verschil, niet de naasthoger gelegen laag of nog verder naar boven in de hiërarchie van het smalle en hoge onderwijsgebouw. Daar moeten ze zelf, individueel en als beroepsgroep mee aan de slag. Laat onderwijsgevenden zich daarbij ook wat vaker verstaan met al die pedagogische helden die zich elders, in de kunsten, de sport, de wereld van de arbeid, de wijkpolitie en noem maar op voor de jeugd inzetten. Verlaat vaker je klas, laat je door hen inspireren en verbind je met hen. Het zal de kwaliteit en het plezier van je beroepsuitoefening ten goede komen, met alle profijt van dien voor de kinderen en jongeren die je zijn toevertrouwd. Immers, niet voor de school maar voor het leven leren zij.

 

cambuur

[1] http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/Onderwijsverslagen/2014/onderwijsverslag-2012-2013.pdf

[2] http://www.trouw.nl/tr/nl/4492/Nederland/article/detail/3649715/2014/05/06/Herman-Koch-Ik-voel-geen-druk-ik-voel-me-juist-bevrijd.dhtml

[3] http://gerwinvanderwerf.blogspot.nl/2014/05/de-borrelpraat-van-herman-koch-column.html

(4) Paul Tough. How Children Succeed; grit, curiosity and the hidden power of character. New York 2012

 

 

Categorie: Artikelen Tags: pedeng

Mensen maken het verschil

juni 24, 2014 By ypeakkerman Reageer

Kinderen gedijen als ze opgroeien tussen hele goede mensen. Ouders, familie en buurtgenoten. Babyzorgers, werkers in de kinderopvang en de peuterspeelzalen, leraren, sportcoaches, kunstenaars, jeugd- en jongerenwerkers, werkers in de jeugdzorg, leermeesters in de bedrijven en de grote hoeveelheid vrijwilligers. Ze doen er allemaal toe. Met elkaar zijn ze ervoor het beste uit de jeugd naar voren te halen. Overheid, bestuur en management hebben op hun beurt de opdracht het beste uit deze mensen te halen.

Dat is de strekking van dit artikel. Het vestigt de aandacht op het werk van de velen die zich dagelijks inzetten voor de talentontwikkeling van de kinderen en jongeren in de gemeente. Betoogd wordt dat gemeentelijk talentbeleid eerst en vooral doordacht moet zijn vanuit de eigen aard van die dagelijkse praktijk. Het artikel is gericht aan beleidsambtenaren bij de gemeente en is eerder verschenen in de publicatie ‘Een toekomst voor talent’ .

 1. Leefomgeving als leeromgeving

We willen graag dat kleine burgertjes opgroeien tot grote burgers. Groot in kennis, vaardigheden, inzichten en attitudes. Gezond van lijf en leden, zelfbewust, met gevoel voor de eigen omgeving. Vakbekwaam. Groot als werknemer of ondernemer, burger en buur, partner, vriend en ouder. Kortom, al die kwaliteiten en eigenschappen die we onze eigen kinderen ook graag gunnen. Met deze ambitie is een individueel en een publiek belang gemoeid. Groot worden veronderstelt een proces van opgroeien, ontwikkelen, ontplooien en leren. De hele leefomgeving is daarbij in charge. Het gezin waarin je opgroeit is de meest bepalende omstandigheid in dat proces. Maar ook kinderopvang, onderwijs, allerlei vormen van zorg, sport, cultuur, arbeid, peers, de politie en je hele sociale omgeving doen er toe. Zo is je hele leefomgeving een leeromgeving, en de uitdaging is dat die ook een hele krachtige wordt. Er zijn dan ook goede redenen voor de lokale overheid om hierin verantwoordelijkheid te nemen. De vraag is vooral hoe dat het beste kan.

2. Mensen maken het verschil

Gemeentelijk beleid op talentontwikkeling veronderstelt een brede agenda waarin allerlei leefverbanden en werksoorten die van belang zijn voor de ontwikkeling van de jeugd meedoen. Ik voeg daar echter graag aan toe dat het niet die werksoorten en leefverbanden als zodanig zijn die het ‘m doen, maar eerst en vooral de mensen die zich vanuit die disciplines en in die leefverbanden met de kinderen en jongeren engageren, beroepshalve of vrijwillig. Want kinderen en jongeren gedijen als ze worden omringd door toegewijde mensen met een hoge graad van pedagogische bekwaamheid: ouders en vrijwilligers, en een diversiteit aan beroepsbeoefenaren zoals leraren, sportcoaches, kunstenaars, wijkagenten, zorgprofessionals, speeltuinleidsters, vrijwilligers, leermeesters en medewerkers in de kinderopvang……. Ze zijn allemaal bewoners van ‘a village to raise a child’

3. Redeneren vanuit de dagelijkse praktijk

Dit besef geeft aanleiding tot een ‘omgekeerde beleidsredenering’, waarbij niet in eerste instantie maatschappelijke ontwikkelingen en bestuurlijke overwegingen het vertrekpunt vormen, maar waarbij de dagelijkse praktijk het startpunt is in de argumentatie. Voorbeelden daarvan zien we in het onderwijsbeleid. De kwaliteit van onderwijs kan nooit beter kan zijn dan de kwaliteit van de leraren, zo hebben onder meer de OECD en McKinsey overtuigend laten zien. In Boston, dat één van de hoogst aangeschreven onderwijsstelsels ter wereld kent, trok men daaruit de volgende conclusie: The three pillars of the reform were professional development, professional development and professional development…We aligned everything- resources, organization, people- with professional development’[1]. De Bostonians legden het startpunt voor hun onderwijsbeleid dus exclusief bij de leraar en diens professionele ontwikkeling. Dit betekent echter ook iets voor de positie van de leraar in de totstandkoming van onderwijsbeleid en van diens zeggenschap daarover. Hargreaves en Fullan[2] merken hierover op: Where students are concerned, the teacher will always be more powerful that the principal, the president, or the prime minister. Successful and sustainable improvement can therefore never be done to or even for teachers. It can only ever be achieved by and with them (…) Neem je de leraar en diens vakbekwaamheid tot startpunt van je beleidsredenering dan is het niet waarschijnlijk dat je uitkomt op het beleid zoals dat nu gevoerd wordt. De kans dat je tot andere conclusies komt is groot en welke dat zijn laat zich raden. De uitspraak van Hargreaves en Fullan is dus ook een nadrukkelijke uitnodiging aan beleidsmakers om op avontuur te gaan.

4. Ben je goed dan heb je ook wat te vertellen

In het onderwijs is dus de leraar de meest bepalende persoon, aldus een groeiend besef, ook in Nederland. Maar geldt dit niet evenzeer voor de jeugdzorg, voor de kinderopvang en voor elke andere sector die op educatief en pedagogisch gebied een opdracht heeft? Enkele recente voorbeelden illustreren dit: zo blijkt volgens het CPB dat één op één intensieve begeleiding van kundige coaches hét werkzame bestanddeel van de VSV-aanpak is. Een nog wat recenter onderzoek (School’s Cool) leert dat begeleiding door gekwalificeerde vrijwilligers de manier is om kinderen door de soms kwetsbare periode van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs te leiden. Uit ander onderzoek blijkt dat de positieve effecten van sportbeoefening van kinderen in achterstandswijken niet zozeer bepaald worden door sportveldjes als zodanig, maar door buurtsportcoaches die op die veldjes dagelijks in de weer zijn met de kinderen: ‘met een veld maak je geen verschil, met de mensen wel’. En hoeveel mensen geven in hun biografie niet blijk van waardering voor die ene persoon die hen op het goede spoor gebracht heeft: een leraar, een sportschoolhouder, een leermeester, een werkgever, een wijkagent, een jongerencoach…? Of het nu het onderwijs is, de kinderopvang, de wijkpolitie, de jeugdzorg, kindergezondheid, het bedrijfsleven en andere werk- en leefverbanden die er toe doen in de ontwikkeling van de jeugd, een sector presteert in pedagogisch en educatief opzicht naar de mate waarin er sprake is van professionals met een hoge intrinsieke motivatie en engagement, integriteit en ethisch bewustzijn en een hoge graad van pedagogisch en educatief vakmanschap, dit alles opgedaan in een proces van opleiding en werkervaring. En naar de mate daar ook sprake van is, naar die mate verdienen ze ook meer zeggenschap in die beleidsontwikkeling. Want vakmanschap is meesterschap.

5. Goed werk in het pedagogische domein

Van professionals in de verschillende pedagogische domeinen mag in essentie twee dingen worden verwacht: dat ze goed werk leveren en dat ze elkaar weten te vinden in een goed samenspel.  Bij de term ‘goed werk’ sluit ik aan van het Good Work Project, dat gedurende 15 jaren is uitgevoerd door Howard Gardner, William Damon en Mihaly Csikszentmihalyi[3]. Zij concluderen na uitvoerig onderzoek onder allerlei beroepsgroepen dat ‘goed werk’ bepaald wordt door engagement, excellence en ethics. Deze drie E’s zijn niet los van elkaar te verkrijgen maar grijpen in elkaar.

  • Engagement

Goed werk betekent in de eerste plaats een hoge mate van betrokkenheid. Het is belangrijk dat sprake is van intrinsieke motivatie, dat het werk niet slechts als een baan wordt gezien maar ook als een roeping wordt beleefd. Dit is zeker van belang in het soms moeilijke werk met kinderen en jongeren, en heeft in de richting van de jeugd ook een motiverende werking. Natuurlijk, werken voor de publieke zaak is geen kwestie van ‘liefde werk, oud papier’ en vraagt ook in materiële zin waardering. Domineert dat echter en is de motivatie vooral extrinsiek, dan beïnvloedt dat de kwaliteit van het werk in de pedagogische domeinen in negatieve zin.

  • Excellence.

Goed werk betekent dat je je werk met een hoge graad van vakmanschap uitvoert. Echt vakmanschap komt je niet aanwaaien maar is de resultante een jarenlang proces van leren en werken dat ook een bepaalde mate van inspanning en noestheid veronderstelt. Dat besef laat in Nederland nogal eens te wensen over: het is al gauw goed. Er lijkt sprake van een kentering, bijvoorbeeld in het onderwijs waar in toenemende mate wordt gepleit voor academisering van het leraarsberoep, net als in Finland. Maar in het algemeen wordt het werk in het pedagogische en educatieve domein in Nederland niet erg hoog aangeslagen. Nu is een leraar geen wijkagent, een medewerker in de kinderopvang niet een leermeester in het bedrijf, een sportcoach geen kunstenaar, een jongerencoach geen speeltuinleidster. Van elk van deze beroepsbeoefenaren wordt een hoge graad van vakbekwaamheid verwacht in het eigen metier, en die verschillen kunnen groot zijn. Maar voor elk van geldt wel de eis van een grote mate van pedagogische vakbekwaamheid. Dat is tussen deze verschillende beroepsgroepen ook de verbindende factor.

  • Ethics.

Het is evident dat goed werk ook een morele component heeft. Niet voor niets spreekt Artikel 23 van de grondwet over het belang van ‘de zedelijkheid van hen die onderwijs geven’. Maar dat is niet alleen voor onderwijs van belang; in elke sector waar mensen met kinderen en jongeren werken bestaat het risico van grensoverschrijdend gedrag. Ethics gaat ook over de waarden die ten grondslag liggen aan je beroepsuitoefening en die kunnen conflicteren met het vigerende beleid. Tex Gunning, voorheen topman bij Akzo en nu bij TNT, hield in 2011 een aanstekelijk pleidooi voor ‘Value Based Education’; een verhaal wat voor iedereen binnen elk pedagogisch domein redenen tot reflectie biedt.[4]. Waar sta je voor? Dat is voor iedereen die werkt met kinderen en jongeren een vraag die je jezelf en elkaar moet stellen. Je werk kan nooit alleen maar instrumenteel zijn.

  • Elkaar kunnen vinden

Er is de afgelopen decennia heel wat geschreven, bedacht en geprobeerd om de verkokering van de voor de jeugd relevante werksoorten te doorbreken. Ik roep maar de Operatie Jong en ministerie van Jeugd en Gezin in herinnering, of de enorme repercussies die het lot van kinderen als het Maasmeisje of Savannah hadden op het jeugdbeleid. Wat dit inmiddels voor het rijksbeleid betekent valt moeilijk vast te stellen, maar wie in het Regeerakkoord kijkt moet zo’n beetje alle hoofdstukken doorploegen om een idee te krijgen van wat het Kabinet met de jeugd voor heeft. En dat blijkt dus volstrekt onsamenhangend te zijn. Maar ook op gemeentelijk niveau blijft het streven naar een samenhangend jeugd- en talentbeleid een ongetemd probleem. Maar waarom moet dit zo ingewikkeld zijn? In essentie wil je dat professionals vanuit de verschillende werksoorten elkaar zien staan en zien zitten. Dat ze elkaar als bondgenoten zien in een gezamenlijke opdracht. Wat is daar anders voor nodig dan dat ze elkaar leren kennen en elkaar weten te vinden daar waar het nodig is? Waarom kan dat niet zoals dat bij teamsport het geval is? Neem bijvoorbeeld volleybal. Spelers hebben elk hun kwaliteiten (aanvaller, spelverdeler, verdediger) maar moeten qua positie ook rouleren zodat de minder ontwikkelde kwaliteiten eveneens worden aangesproken. Ze lossen dat op door een grote variëteit van spelpatronen waarbij de spelers elkaar blind weten te vinden. Maar ze kunnen nooit volledig vertrouwen op automatismen: spelers worden dan ook nadrukkelijk aangesproken op hun improvisatievermogen en op hun alertheid het werk van een medespeler over te pakken. De kwaliteit van dit samenspel wordt bepaald door het niveau van het individuele speler en door veel samen oefenen, teamoverleg, time outs en evaluatie. Wat is er voor nodig om zulk samenspel te realiseren? Mag van hoogwaardige professionals zelf ook iets worden verwacht in deze? Kan de gemeentelijke overheid zich hier manifesteren in een organiserende en coachende rol? Er moeten toch voorbeelden te vinden zijn waarin dit goed werkt?

6. Goed werk voor de gemeentelijk beleidsambtenaar

Professionals in de verschillende werksoorten in het pedagogische domein leveren goed werk en weten elkaar weten te vinden in een effectief samenspel. Dat zijn de cruciale voorwaarden voor een effectief talentbeleid. Gemeentelijk talentbeleid moet bedacht en doordacht zijn vanuit de condities die nodig zijn om het werk van professionals te optimaliseren. Willen beleidsambtenaren bij de gemeente tot aanstekelijke en effectieve aanpakken komen tot talentbeleid dan zullen ze zich in eerste instantie en vooral moeten verdiepen in het dagelijkse werk van de mensen in de pedagogische frontlinies, en van manieren om de kwaliteit van dat werk en dat samenspel op een hoog niveau te brengen. Want zij maken dit beleid effectief. Je beleidsredenering opbouwen vanuit de dagelijkse praktijk van de werkers in de frontlinie, dat is het ‘goede werk’ wat de beleidsambtenaar kan leveren. Dat maakt zijn werk bovendien relevant en avontuurlijk.

 

 

Noten:

[1]McKinsey&Company, OECD. How the world’s best-performing school systems come out on top. Parijs. September 2007

[2]Andy Hargreaves en Michael Fullan. Professional Capital. Transforming Teaching in Every School. Toronto 2012

[3]Gardner, Howard, William Damon en Mihaly Csikszentmihalyi. Het GoodWork Project: enkele resultaten van vijftien jaar onderzoek. In Beroepstrots, een ongekende kracht. Amsterdam 2009

[4]Gunning, Tex. Value Based Education. Waarden en waardecreatie in en door het onderwijs. NIVOZ Lezing. Driebergen 2011.http://www.nivoz.nl/site_files/uploads/value-based-education-lezing-tex-gunning-13-oktober-2011-nivoz.pdf

Categorie: Artikelen

  • « Vorige pagina
  • 1
  • 2
  • 3

Contact?

Bel of mail mij, dan trakteer ik op een goede kop koffie.

06 55 10 76 37 
Ype@pedeng.nl

 Goed kop koffie

Gerelateerde artikelen

  • Zet Pastors onder curatele
  • Doofpot
  • Een Staat van de Jeugdprofessional

Archief

  • april 2022 (1)
  • maart 2022 (3)
  • februari 2022 (3)
  • oktober 2021 (3)
  • september 2021 (4)
  • augustus 2021 (3)
  • juli 2021 (1)
  • juni 2021 (4)
  • mei 2021 (4)
  • april 2021 (1)
  • juli 2019 (2)
  • november 2017 (1)
  • oktober 2017 (1)
  • september 2017 (2)
  • augustus 2017 (5)
  • oktober 2016 (1)
  • maart 2016 (1)
  • februari 2016 (2)
  • januari 2016 (1)
  • november 2015 (1)
  • oktober 2015 (2)
  • september 2015 (3)
  • augustus 2015 (1)
  • juli 2015 (2)
  • september 2014 (1)
  • juli 2014 (2)
  • juni 2014 (6)
  • We gebruiken cookies op deze website
  • akkoord
  • niet akkoord

Neem contact op

Ype@pedeng.nl
06 55 10 76 37

 of gebruik het contactformulier

Open Google Maps Widget settings to configure the Google Maps API key. The map can't work without it. This is a Google's rule that all sites must follow.

Ype Akkerman

Wie ben ik

Met Pedagogisch Engagement wil ik bevorderen dat mensen die zich inzetten voor kinderen en jongeren meer waardering krijgen voor die inzet, meer gezamenlijk optrekken en als collectief een sterk pedagogisch vakmanschap aan de dag leggen. Kinderen … Lees verder

Copyright Femke Akkerman