Pedagogisch Engagement

Pedagogisch Engagement

 

Voor iedereen die zich inzet voor de jeugd...                                                                                                                                                                                                                                                                     

  • Home
  • Schrijfsels
    • Nieuws
    • Columns
    • Artikelen
    • Archief
  • Wie ben ik
    • Persoonlijk
    • CV
  • Contact
Je bent hier: Home / Archief voor pedeng

Eed van Seneca

mei 5, 2021 By ypeakkerman Reageer

Waarom zou ik mijn kind aan jou toevertrouwen? Zo vroeg ik de leraar. Toen ik zijn antwoord hoorde was ik om. Waarom zet de beroepsgroep dit antwoord niet om in een eed of belofte die door alle leraren persoonlijk afgelegd wordt? Hieronder een voorstel.

Eed van Seneca

1. Ik doe dit werk omdat ik van jonge mensen houd en daarom graag een bijdrage lever aan hun kennis, vaardigheden en vorming.

2. Ik hou van kinderen en jongeren zoals ze zijn en ik daag ze uit op wat ze kunnen.

3. Ik deug.

4. Mijn gezag wordt gekenmerkt door beslistheid, prudentie en wijsheid.

5. Ik verlang ernaar mijn werk zo goed mogelijk te doen; ik streef het hoogste na in pedagogische tact, didactische bekwaamheid en in de beheersing van het vak waarin ik lesgeef.

6. Maak ik fouten dan erken is ze en herstel ik ze waar mogelijk. Daarbij behoud ik me het recht voor om jegens mezelf vergezingsgezind te zijn.

7. Ik zie, erken en waardeer de vele anderen in de omgeving van de kinderen en jongeren die evenzeer een inbreng hebben in hun ontwikkeling en vorming: ouders en anderen in de naaste leefwereld, de beroepskrachten in de andere pedagogische diciplines en de vele vrijwillers die zich inzetten voor de jeugd. Ze zijn mijn bondgenoten in een gezamenlijke maatschappelijke en pedagogische opdracht, daarom verbind ik me met hen waar mogelijk.

8. Ik ben aanspreekbaar op de wijze waarop ik mijn werk doe; jegens collega’s en leidinggevenden, leerlingen en ouders, burgers en andere belanghebbenden bij goed onderwijs, het rijk en de gemeente. Ik treed hen even zelfbewust als responsief tegemoet in een open en constructieve dialoog.

9. Ik ben een meester (m/v).

 

Toelichting

Tot enkele jaren terug was er stevig debat over een lerarenregister. Omdat een aantal problemen in het onderwijs, vooral het lerarentekort, meer prioriteit had is bleek dit voorstel niet het juiste idee en zeker niet op het juiste moment. Nu was ik zelf niet zo onder de indruk van dit register. Een probleem vond ik het gebrek aan bezieling; de taal der liefde was in de technocratisch geformuleerde documentatie ver te zoeken. De kern van het beroep lijkt me toch dat je van kinderen houdt en dat je daarom het beste uit jezelf wilt halen voor hun ontwikkeling en vorming. Mijn belangrijkste bezwaar tegen het register was is echter de beperkte communicatieve waarde ervan. Wat zegt het ouders of ander stakeholders van de school als een leraar geregistreerd is? Je moet heel wat documentatie doorploegen om een idee te hebben wat voor vlees je in de kuip hebt als je met een geregistreerde onderwijsgevende te maken hebt. Draagt zo’n register dan wel bij aan de directe aanspreekbaarheid van leraren op hun beroepsuitoefening?

Hippocrates

Daarom is een vergelijking met artsen interessant. Die vallen ook onder een maar daar gaat de Eed van Hippocrates aan vooraf. Die is beknopt en overzichtelijk geformuleerd en de strekking ervan geniet bekendheid: de arts legt zich erop toe mensen te genezen en daar kan iedereen zich een voorstelling bij maken.  De eed voor leraren die hierboven geformuleerd is kan dezelfde werking hebben: hij is beknopt en toegankelijk en geeft kernachtig blijk van waar de leraar voor staat: toewijding, deskundigheid, een lerende houding, verantwoordelijk nemen en meesterschap. In het gesprek met ouders over de vraag of zij hun ‘kostbaarste goed’ (Erasmus) aan de leraar toevertrouwen kan zo’n eed als basisdocument fungeren.

Seneca

Ik stel daarom voor dat de beroepsgroep van de leraren dit voorbeeld bekrachtigt en die de ‘Eed van Seneca’ te noemen. Seneca omdat hij zelf een vermaard leermeester was en over het onderwijs pakkende uitspraken deed als ‘Non vitae sed scholae discimus’. Dat wil zeggen: “de jeugd doet niet zijn best voor de toekomst maar omdat de leraar het van hem vraagt”(1).quote-Seneca-no-great-genius-has-ever-existed-without-84

Zo’n eed, puntig, beknopt en betekenisvol geformuleerd, biedt helderheid aan de onderwijsgevenden zelf, aan leerlingen, ouders, burgers en andere maatschappelijk belanghebbenden. Het biedt ook de basis voor een constructieve dialoog tussen ouders en onderwijsgevenden over elkaars inbreng in de ontwikkeling en vorming van de jeugd. De Eed van Seneca past op een A4 (groot lettertype), wordt op geschept papier gedrukt, door de leraar persoonlijk ondertekend, waardig ingelijst en goed zichtbaar opgehangen op de plek waar hij dagelijks zijn beroep uitoefent. Je kunt aan het afleggen van de eed ook een ceremonie verbinden; dat is heel betekenisvol, zo weten we ook van de jaarlijkse diploma-uitreikingen in het onderwijs.

Zet ‘m op!

Ik daag de leraren uit om met dit voorstel aan de slag te gaan. Ga je gang en pas aan waar dat de tekst en de relevantie ten goede komt. En ouders roep ik op te stimuleren dat veel leraren deze eed ook tot de hunne maken. Zij hebben er immers als belangrijkste belanghebbenden van onderwijs het meest belang bij. Hadden mijn kinderen de schoolgaande leeftijd nog dan zou ik dit van de leraren vragen alvorens ik hen mijn kostbaarste bezit toevertrouw. 

Noot

(1) Gebruikelijker is het bekende ‘niet voor de school maar voor het leven leren wij”. Maar de interpretatie hierboven kan ook.

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: eed, hippocrates, lerarenregister, ouders, pedeng, seneca

Broken Dreams

juli 18, 2019 By ypeakkerman Reageer

Op woensdag 17 juli mocht ik inspreken bij de Rotterdamse Raadscommissie Zorg, Onderwijs, Cultuur en Sport (ZOCS). De vergadering had maar één  onderwerp, het welzijnswerk in het gebied Feijenoord en het brede ongenoegen over de performance van Humanitas, de organisatie die door voormalig wethouder Hugo de Jonge de welzijnsopdracht was gegund. Het was ook de tweede keer dat dit onderwerp in de raadscommissie aan de orde was. Hieronder mijn inbreng. Aanwezig waren de gemeenteraadsleden van de commissie ZOCS en wethouder Sven de Langen.

 

Beste raadsleden, beste wethouder,

Een jaar of 14 geleden ben ik in de wijk Feijenoord komen wonen. Ik ben van Feijenoord gaan houden en ben me ook gaan inzetten voor de jeugd in de wijk, in het bijzonder voor de velen die zich op Feijenoord  met de jeugd engageren.

In die tijd was ik nog rijksambtenaar. In 2011 mocht ik de namens het Rijk de onderhandelingen doen met de gemeente Rotterdam over de inbreng van het ministerie van OCW in het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Het viel me daarbij op dat de gemeente er heel goed in is aan te voeren dat Rotterdam Zuid een heel kwetsbaar gebied was, dat het daarom een status aparte verdient, en dat dit rechtvaardigt dat het Rijk met extra middelen en aanvullend beleid komt. OCW heeft dat gedaan: er kwam een interessante set van afspraken en het departement schonk  €5,6 miljoen.

Ik was ook erg gemotiveerd om die onderhandelingen te doen. Omdat ik op die manier iets kon betekenen voor de Feijenoordse jeugd. En omdat de gemeente de Children’s Zone wilde invoeren. Dat zag ik helemaal zitten, want ik had op OCW ook al het idee ontwikkeld van een ‘village to raise a child’. De notie dat iedereen ertoe doet in de opvoeding en vorming van kinderen: ouders, bewoners, vrijwilligers, beroepskrachten uit alle pedagogische disciplines, sociaal ondernemers, werkgevers. Als die met elkaar in een hecht verbond een samenleving vormen dan kan de jeugd daarin gedijen en groeien. Op Feijenoord ontdekte ik dat het in de praktijk ook zo werkt. Als de Feijenoorders hand in hand gaan voor hun pedagogische opdracht dan gebeuren er mooie dingen, zo heb ik zelf al die jaren mogen ondervinden. Er waren veel activiteiten en die hebben enorm bijgedragen aan de saamhorigheid in de wijk. Zo’n ontwikkeling zou op Feijenoord ook door de gemeente worden gestimuleerd; dat was de Children’s Zone. Bovendien: Feijenoord zou een ‘focuswijk’ worden. Dan verwacht je dat alle instanties om de wijk heen gaan staan om er een plek van te maken waar je je kind graag op laat groeien.

Welnu, dat is allemaal behoorlijk tegengevallen. Als ik het gemeentelijk jeugd- en welzijnsbeleid op Feijenoord van de afgelopen 10 jaar samen moet vatten: gebrek aan consistentie, gebrek aan regie, gebrek aan investeringen, en gebrek aan empathie jegens de mensen van de dagelijkse praktijk. En een overdaad aan personele discontuiteit: het lijkt er wel een Afrikaans weeshuis. En de kinderen op Feijenoord zitten al vaak met hechtingsproblematiek.

Ik heb Hugo de Jonge de afgelopen jaren meerdere keren uitgenodigd om samen met de burgers en de wijkpartners te komen tot afspraken over de ontwikkeling van zo’n ‘village to raise a child’. Vergeefs. Ik heb ook de burgemeester daarvoor benaderd. Vergeefs. Ik ben opgegaan voor een Right to Challenge, zodat burgers zelf de verantwoordelijkheid zouden nemen voor het pedagogisch klimaat in de wijk. Vergeefs. En na die Humanitas-beslissing heb ik Hugo de Jonge gevraagd de nieuwe aanbieder aan te sporen om toch zoveel mogelijk van het goede wat er was te behouden. Vergeefs.

En wat het welzijnsbeleid betreft: in drie achtereenvolgende aanbestedingsrondes is alles wat er op Feijenoord aan samenlevingsopbouw en aan jeugdwerk was volledig teniet gedaan. De jeugd op Feijenoord is maar bitter weinig opgeschoten met 10 jaar gemeentelijk jeugd- en welzijnsbeleid. De gemeente Rotterdam levert niet de oplossing voor de problemen van Feijenoord; de gemeente ís één dan die problemen, en niet de geringste.

Ik ben geen rijksambtenaar meer. Maar als ik het nog was, dan had ik de  bewindslieden er allang van op de hoogte gesteld hoe de gemeente zelf de status aparte die Feijenoord geniet in het Rijksbeleid veronachtzaamt. En hoe de burger daarbij ook altijd het nakijken heeft gehad. Het had een interessant gesprek opgeleverd met minister Kajsa Ollongren.

Maar ik ben eerst en vooral burger van deze stad, en daarom deel ik mijn waarnemingen met jullie, zodat jullie je er als volksvertegenwoordigers en als gemeentebestuur je voordeel mee kunt doen. Dat heb ik ook gedaan in de richting van de wijkraad Feijenoord.

Ik heb drie voorstellen:

  1. Een onafhankelijk onderzoek, door de Rekenkamer, naar het gemeentelijk jeugdbeleid van de afgelopen 10 jaar op Feijenoord, inclusief de Children’s Zone en het welzijnsbeleid.
  2. Ontbinding van het contract met Humanitas, en dat de welzijnsopdracht opnieuw wordt opengezet. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Doe daarbij twee dingen: a. dat aanbieders ook kunnen opteren voor een deel van de opdracht; b. dat de burgers een stevige stem hebben in het programma van eisen en in de besluitvorming.
  3. Een jeugdkansenplan voor Feijenoord, waarbij gebruik gemaakt wordt van de extra middelen die het Rijk in het kader van het NPRZ beschikbaar heeft gesteld. Een voorstel van die strekking heb ik in de vorige collegeperiode al eens aan Marco Pastors en aan Sven de Langen gedaan. Ik leg het graag ook nog een keer aan jullie voor, als jullie daar prijs op stellen.

Beste mensen,

De kinderen en jongeren van Feijenoord, ze verdienen onze gezamenlijke inzet. Daarom eindig ik met deze prachtige aansporing van het grootste kind dat Rotterdam ooit heeft voortgebracht. Dat is Desiderius Erasmus.

“Laten we overwegen hoeveel we van onze kinderen houden, hoe veelzijdig en veeleisend een goede opvoeding is, maar ook hoe schitterend haar resultaat. Vergeet niet hoe vlot een kind alles opneemt en hoe soepel zijn geest is, hoe gemakkelijk het iets aanleert dat goed is en bij de menselijke natuur past, zeker als vriendelijke mensen het spelenderwijs weten aan te brengen.’

Ik wens de jeugd op Feijenoord heel veel van zulke mensen toe.

Zeer bedankt voor jullie aandacht.

 

Ype Akkerman, 17 juli 2019, burger van Rotterdam

 

 

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng, penden

Hand in hand voor jeugdkansen (1)

november 21, 2017 By ypeakkerman Reageer

Ieder kind telt. Ieder kind verdient het geliefd te zijn om wie het is en te worden uitgedaagd op het kan. Dat het beseft dat zijn leven waard is geleefd te worden, dat zijn talent en mogelijkheden uit de verf komen, en dat hij de kennis en de vaardigheden, de attitudes en de inzichten verwerft voor volwaardig samenleven en een eerbaar beroep. En, zoals Erasmus ons voorhoudt, het geluk te ervaren om te willen zijn wat je bent. Dat is in Nederland niet voor ieder kind weggelegd. Te veel kinderen groeien op in armoede, lijden onder kindermishandeling of zitten in andere toestanden die hun startpositie en jonge levensloop negatief beïnvloeden. Deze ‘sociale kwestie’ is inmiddels in tal van rapporten en adviezen voor het voetlicht gebracht. Ongelijkheid van kansen is  slecht vanuit maatschappelijke en vanuit financieel-economische optiek, zo is genoegzaam bekend. Maar er ligt hier vooral ook een morele opdracht; komt het niet ieder kind toe te delen in het verheffingsideaal dat ons zo veel gebracht heeft?

Velen zetten zich ervoor in. 

Kansengelijkheid is al langer onderwerp van publiek en politiek debat, vooral in de onderwijswereld. We beseffen echter steeds meer hoezeer armoede en gezinsomstandigheden de uitgangspositie van kinderen bepalen, en ook dat daar wel degelijk iets aan te doen valt. Maar laten we de velen niet vergeten die zich in andere disciplines en verbanden inzetten voor deze kinderen en jongeren, vrijwillig of beroepsmatig. Met elkaar vormen ze een geweldig potentieel, al die mensen die zich in de praktijk van alledag wijden aan deze belangrijke maatschappelijke en pedagogische opdracht: in gezinsondersteuning en opvoedingsvoorlichting, armoedebestrijding en schuldhulpverlening,  babyzorg en vroege-jeugdvoorzieningen, speeltuinen en kinderboerderijen, wijkteams, jeugdhulpverlening en gezondheidszorg, geloofsgemeenschappen en onderwijs, sport en kunsten, bibliotheek, media en kinderboekenschrijvers, jongerenwerk en kindwelzijn, politie en justitie, sociaal ondernemers en de vele bedrijven die van betekenis zijn voor de vorming van jongeren en kansen bieden op sociale mobiliteit. Wie eigenlijk niet? De organisaties van waaruit deze mensen werken, de gemeenten en de Rijksoverheid hebben met elkaar maar één taak, dat is ervoor te zorgen dat dit werk ook daadwerkelijk en zo goed mogelijk uit de verf komt. Het betekent sturing die motiveert, beleid dat werkt, regels die kloppen, aanmoedigen van verbinding, waarborgen van duurzaamheid en geld waar nodig. Wat dat laatste betreft; schraalhans is tot op heden keukenmeester.

Bestuur en beleid kunnen beter

Want wie zich in het overheidsbeleid verdiept moet vaststellen dat een gevoel voor urgentie te wensen overlaat. Je moet het hele Regeerakkoord doorploegen om maar enigszins een beeld te krijgen van wat het Kabinet met deze kinderen en jongeren voorheeft en dat levert een versnipperd en weinig samenhangend beeld op. Een beeld ook dat niet bepaald blijk geeft van een ferme wil. Er zijn gelukkig gemeenten die dat beter doen, al was het maar om dat zij een beter zicht hebben op het geheel en omdat ze het belang van de kwestie scherper zien. Maar worden zij door rijksbeleid en regelgeving voldoende ondersteund in hun jeugdkansenbeleid? Beleid en bestuur zijn bovendien nog sterk verkokerd en veel van de betrokken organisaties weten elkaar niet goed te vinden. Overigens heb ik ondervonden dat dit op het niveau van de dagelijkse praktijk veel minder het geval is. Daar voelen de mensen de hitte van de dag en als ze elkaar leren kennen ontdekken ze dat ze veel aan elkaar kunnen hebben en dat samenwerken loont. Maar kom je op de niveaus waar dit praktijkgevoel ontbreekt, dan scheiden de wegen en domineren de belangen.

Op naar een Jeugdkansenplan
Vandaar dit Jeugdkansenplan. Dit plan gaat over alle en ieders inspanningen die nodig zijn als je effectief wilt werken aan de kwaliteit van leven van deze kinderen en een wervend toekomstperspectief. Het Jeugdkansenplan is een inclusieve benadering die iedereen die zich voor deze kinderen en jongeren inzet een plek heeft en motiveert het best uit zichzelf te halen voor deze opdracht. Die inclusiviteit is er ook het niveau van beleid en bestuur. Het plan bevat de volgende onderwerpen en zet die bij elkaar in een samenhangend verband. Ze zijn ook onderling sterk vervlochten. 1. Ouderkracht 2. Stabiele gezinnen 3. Armoedebestrijding 4. Gezondheidszorg en jeugdhulp 5. Vroege jeugd 6. Onderwijs 7. Vrije tijd van kwaliteit 8. Mentoring 9. Werk 10. Villages to raise a child. In een volgend artikel werk ik dit verder uit.

Het perspectief van Putnam
Vergelijk het met het energiezuinig maken van je woning. Dan beperk je je niet tot één maatregel maar tref je daarvan een hele reeks die met elkaar het beste effect sorteren. Van dikke gordijnen tot zonnepanelen. Van radiatorfolie tot spouwmuurisolatie. Van dubbel glas tot een zuinige cv-ketel. Van geitenwollen sokken tot een warme trui en van vloerisolatie tot een slimme thermostaat. Deze maatregelen verschillen onderling op kosten, impact en op hoe lang het duurt voordat de investering eruit is. Met elkaar en in samenhang leveren ze het beste resultaat. Zo is het ook met de aanpak van kansengelijkheid. Die vergt een verscheidenheid aan maatregelen en dat maakt het een opdracht voor velen. De inclusieve benadering van het Jeugdkansenplan is goed terug te vinden in het betoog van de Harvard-socioloog Robert Putnam in zijn Our Kids[1] (2). In deze wervende en wetenschappelijke doorwrochte publicatie beschrijft hij hoe en hoezeer in de VS de kloof tussen hoog- en laagopgeleid, welgesteld en armlastig, kansrijk en kansarm gegroeid is. Het is in Nederland weliswaar niet zo erg als in de VS, maar voor veel steden en wijken zijn er goede redenen om zijn analyse serieus te nemen. Dat geldt ook voor de oplossingen die Putnam bepleit om de ‘opportunity gap’ aan te pakken.

Het zijn ónze kinderen

Het Jeugdkansenplan is gebaseerd op de remedie die Putnam bepleit. Je kunt kansengelijkheid effectief aanpakken als je aangrijpt op alle relevante factoren en omstandigheden die die kansen uitmaken en dankzij de inzet van velen die zich aan deze belangrijke opdracht wijden. Putnam heeft het niet erg op met omvattende federale programma’s maar ziet de kansen veel meer in lokale en regionale initiatieven die voorbeelden zijn van zo’n inclusieve aanpak. Als voorbeeld noemt hij de Harlem Children’s Zone waar op het niveau van een stadsgebied gewerkt wordt aan de kwaliteit van leven, de vorming en de ontwikkeling van de jeugd, zeg maar vanaf de conceptie tot aan de jaren des onderscheids. Nu is Nederland maar een klein land dus een aanpak op nationaal niveau in combinatie met gemeentelijk initiatief kan hier heel goed. Verder is het van belang goede voorbeelden te scouten die ons inspireren en waaraan we ons op trekken; die zijn er volop. Robert Putnam doet tenslotte een indringend beroep op de maatschappelijke elites van zijn land zich te engageren met de vele kinderen die beter verdienen. Want, zo stelt hij: these kids belong to us, and we belong to them; they are our kids. Geldt deze oproep ook niet ons?

Bestuur en beleid dienen de praktijk
Het Jeugdkansenplan is er dus eerst en vooral voor de velen die zich in de praktijk van alledag inzetten voor deze kinderen en jongeren: ouders en anderen uit de naaste omgeving van de jeugd, vrijwilligers en professionals. Het beleid van de instituties en de overheden is daaraan dienstig. Bestuur en beleid leggen zich tenminste toe op de volgende vijf aandachtspunten:

  1. Praktijkrelevantie. Dat de mensen van de dagelijkse praktijk hun werk toegewijd, naar eer en geweten en vakbekwaam verrichten.[2] Dat heeft consequenties voor de governance en voor het agogisch handelen van bestuurders en beleidsmakers.
  2. Verbinding. Dat deze mensen elkaar opzoeken en weten te vinden in een gezamenlijke opdracht op wijk- en lokaal niveau. De instituties, de gemeenten en het Rijk volgen dit goede voorbeeld. Het Rijk doet dat door coördinatie en verbinding tussen alle relevante departementen: AZ, BZK, LNV, VWS, OCW, SZW, J&V, EZ en Financiën.
  3. Duurzaamheid. Dat die samenwerking op wijk- en gebiedsniveau gekenmerkt wordt door continuïteit. Dat geldt ook voor bestuur en beleid.
  4. Beleid dat werkt. Het Jeugdkansenplan biedt de mogelijkheid van een sterkte-zwakte analyse op de hierboven opgesomde terreinen. Op basis daarvan kan aanvullend beleid plaatsvinden en extra geld worden ingezet.
  5. Een sterke kennisbasis. Dat dit werk van de dagelijkse praktijk gevoed en ondersteund wordt met wetenschappelijke kennis. Dit veronderstelt een onderzoeksprogramma waarin alles wat we al weten over de aanpak van jeugdkansen gebundeld wordt, dat zicht geeft op werkende praktijken en dat nieuwe initiatieven wetenschappelijk begeleidt.

Overigens is dit Jeugdkansenplan voor mij het kader waarbinnen ik me al jaren inzet voor de velen die zich in mijn wijk Feijenoord met de jeugd engageren. Wie daar meer over wil weten, ik deel het graag. Laten we met elkaar gaan voor deze kinderen en jongeren. Vele handen maken licht werk. Is het geen prachtige opdracht?

Dat was het eerste onderdeel van een tweeluik. Het tweede deel volgt binnenkort. 

 

 

[1] Robert Putnam. Our Kids. The American Dream in Crisis. New York 2015

[2] Deze trits in ontleend aan Howard Gardner’s kenmerken van Goed Werk: engagement, ethics en excellence.

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Digitale kloof

oktober 6, 2017 By ypeakkerman Reageer

‘Dat moet je zou niet doen, dat moet je een ander laten doen’, aldus Wim Sonneveld in één van zijn pakkende conferences. Zijn aansporing geldt ook het idee om de aanpak van digitale ongelijkheid bij het onderwijs neer te leggen. Dat heeft namelijk geen zin. Jan Lepeltak jr. wijst in zijn artikel in KomenskyPost geheel terecht op de problematiek van digitale ongelijkheid (1). De oplossing daarvoor moet in het onderwijs worden gezocht, zo suggereert hij, door te zorgen dat docenten beter bij de tijd zijn.

Ik meen dat het beter is die digitale ongelijkheid buiten de school aan te pakken. Want de school doet er nauwelijks toe bij de verwerving van digitale geletterdheid onder jongeren, zoals blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Twente (2). Die vindt vooral in de thuissituatie plaats en er zijn goede redenen aan te nemen dat jongeren ook veel van elkaar leren. De onderzoekers constateren wel ongelijkheid: jongeren die op het vwo zitten zijn meer digitaal onderlegd dan vmbo-jongeren. Die ongelijkheid kun je echter niet toeschrijven aan het verschil in onderwijsniveau.; de school doet er immers niet toe.  De oorzaken voor die ongelijkheid liggen veeleer in de verschillen in uitgangssituatie en in de omgeving waarin ze opgroeien: kansrijke jongeren zijn daardoor beter onderlegd dan hun kansarme leeftijdgenoten, hebben een betere antenne voor nieuwste ontwikkelingen, hebben slimmere vriendjes en beschikken over betere spullen. Het zijn dezelfde verschillen in uitgangssituatie die maken dat kansrijkere jongeren doorgaans op het vwo en kansarme op het vmbo belanden. Het heeft dus weinig zin de oplossing voor dit vraagstuk te zoeken in het onderwijs. Je kunt beter andere manieren verzinnen om die kansenkloof kleiner te maken. Ik denk in elk geval aan twee dingen:

  1. Acties zoals die waarbij 1000 Haagse kinderen uit armlastige gezinnen een smartphone krijgen. Dat verkleint de ongelijkheid op het aspect van de spullen.
  1. Dat je kansrijkere jongeren inschakelt om de digitale geletterdheid van hun kansarme leeftijdgenoten op een hoger niveau te brengen. Dat kan vrijwillig, via de maatschappelijke stage of als bijbaantje. Die activiteiten kunnen plaatsvinden in een buurthuis, een sportkantine of in andere jeugdverzamelplekken. Wil je dat breder organiseren dan kunnen enkele ondernemende jongeren daartoe een bedrijfje oprichten. Die kunnen voor de investering terecht bij ICT-bedrijven.

De voordelen van deze benadering zijn evident:

a. Je maakt gebruik van de potentie van ‘peergroup learning’.

b. Je brengt kansrijke en kansarme jongeren bij elkaar en dat werkt desegregerend.

c. De kansrijkere jongeren ontdekken de vreugde van het leraarschap, en dat is tegenwoordig geen overbodige luxe.

d. Je stimuleert jeugdig ondernemerschap.

Loont het niet de moeite zulke varianten nader te verkennen en nog meer maatregelen te verzinnen die de digitale kloof verkleinen? Een middagje brainstormen kan heel wat opleveren, zeker als jongeren daar volop in participeren. Laten we in elk geval stoppen met die zo hardnekkige en chagrijngenererende reflex om elk leervraagstuk direct en exclusief bij de school te beleggen.

  1. komenskypost.nl/?p=2813
  2. https://www.kennisnet.nl/artikel/onderwijs-draagt-nauwelijks-bij-aan-digitale-geletterdheid/

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Leraren, maakt gemeene zaak met de burger

september 27, 2017 By ypeakkerman Reageer

Leraren doen er bij hun eisen en acties goed aan steun en draagvlak te zoeken bij burgers, in eerste instantie bij burgers met schoolgaande kinderen. Ouders hebben immers groot belang bij goede leraren die navenant betaald worden en die van passende arbeidsvoorwaarden kunnen profiteren. Dat is niet alleen een belang van ouders, het is een verantwoordelijkheid en een opdracht. Laten leraren daarom op 6 november a.s. de stakingsdag aangrijpen om een begin te maken met een hecht en krachtig bondgenootschap.

Vanwaar dit pleidooi?

Ouders hebben volgens de wet de primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding en vorming van hun kinderen. Die verantwoordelijkheid houdt eerst en vooral in dat ze daar zelf werk van maken. Die verantwoordelijkheid impliceert ook dat ze heel zorgvuldig zijn in de keuze van personen aan wie ze hun kinderen toevertrouwen voor die opvoeding en vorming. Leraren zijn zulke personen. Die zorgvuldigheid betekent in elk geval dat ouders goed kijken welke school voor hun kind het meest geschikt is, en dat ze zich vergewissen van de toewijding en vakbekwaamheid van de leraren. Ouders horen leraren daarop te bevragen en zo nodig aan te spreken, en leraren moeten beseffen dat ouders dat met recht en reden doen.

Maar dan ook boter bij de vis. Als ouders goede leraren willen voor de vorming van hun kostbaarste bezit dan moet je niet voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten. Dan moet je je als ouder bekommeren om het salaris van leraren en om arbeidsomstandigheden die maken dat ze hun werk gemotiveerd en naar beste vermogen verrichten. Ook respect en waardering van ouders voor de leraren hoort daarbij. Nu hebben ouders weinig te zeggen over de arbeidsvoorwaarden van leraren, maar dat laat onverlet dat ze er groot belang bij hebben dat die goed op orde zijn. Sterker nog, er ligt hier een opdracht aan ouders; ze zijn het aan hun kinderen verplicht. Ouders kunnen zich op meerdere manieren voor dit belangrijke doel in zetten.

In de eerste plaats door hun -overigens beperkte- formele invloed maximaal aan te wenden om het financiële en personele beleid van het schoolbestuur in positieve zin te beïnvloeden. Ouders benutten daarvoor de medezeggenschap. Maar ze kunnen zich ook richten tot de Raden van Toezicht van de schoolbesturen; die zijn er immers voor erop toe te zien dat schoolbesturen de beslissingen nemen die in het belang zijn van de ouders en van de samenleving. Leraren kunnen ouders daarbij van munitie voorzien, en dan helpt het als leraren en ouders elkaar goed weten te vinden.

In de tweede plaats kunnen ouders informele invloed uitoefenen op het lerarenbeleid. Zij hebben immers als burgers belang bij goede publieke voorzieningen. Bovendien zijn ze belastingbetalers op grond waarvan ze bij de overheid aanspraak mogen maken op waar voor hun geld. Dit geldt overigens ook voor burgers zonder (schoolgaande) kinderen; zijn zij niet evenzeer gebaat bij goed onderwijs? Burgers vormen met elkaar een enorm electoraat, dus als er bij hen een beweging ontstaat die aangejaagd wordt door een sterk en doorleefd besef van de urgentie dan moet dat van invloed zijn op de inzet van politieke partijen en op het overheidsbeleid. Weten leraren de burgers voor hun zaak te winnen, dan hebben ze een machtige medestander.

In de derde plaats. Stel je nu eens voor dat er onder burgers mensen opstaan die zich op een vergelijkbare wijze als Hugo Borst druk maken over de problemen waar scholen en leraren mee kampen. Dan moet je het dus hebben van bekende en goocheme Nederlanders die goed in staat zijn de publieke opinie en de politiek te doordringen van de ernst van de situatie. Nu was de actie van Borst een spontane, ingegeven vanuit authentieke verontwaardiging en zorg over wat er in de verpleeghuizen aan de hand is. Maar je kunt zulk initiatief ook uitlokken. Misschien volstaat het om potentiele voorvechters uit de burgerij op het idee te brengen om zo’n acties op touw te zetten. Want dat er zulke personen zijn lijdt geen twijfel. Hier in Rotterdam zou dat Lee Towers kunnen zijn.

Ten vierde. Leraren zijn er terecht verontwaardigd over dat ze nauwelijks iets gemerkt hebben van de vele miljarden die de afgelopen jaren in het onderwijs gestoken zijn. Maar dat geldt dan toch ook voor de burgers die via de blauwe brief hun bijdrage hebben geleverd aan die publieke middelen? Laat hen dan delen in de emotie die de leraren hebben over deze gang van zaken, op zijn minst door hen te informeren over bevindingen van het onderzoek van Frans van Haandel c.s. Ook dat zal de zaak wat beter op scherp zetten.

Kortom. Burgers, al dan niet met schoolgaande kinderen, kunnen voor leraren een machtige medestander zijn in hun strijd voor salaris, werkdrukvermindering en andere gerechtvaardigde arbeidsvoorwaarden. Burgers hebben immers allemaal belang bij goed onderwijs. Maak daarom gemene zaak met hen en benut de Dag van de Leraar op 5 oktober om daarmee een begin te maken. Daarna zijn er nog vele mogelijkheden en gelegenheden om tot een hecht en krachtig bondgenootschap te komen. Grijp dus je kansen, leraren van Nederland!

Het bijpassende muziekfragment: https://youtu.be/bovhMnyQkbw

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Kansen voor de kleintjes

september 27, 2017 By ypeakkerman Reageer

Het Pedagogisch Curriculum voor het jonge kind is een aanrader en verdient een serieuze ontvangst. Ook biedt het inspiratie en input voor de aanstaande curriculumherziening in het onderwijs. Hieronder een toelichting. Deze review bevat verderop een beknopte weergave van de opzet en structuur van dit curriculum.

 Een wenkend perspectief

Het Pedagogisch Curriculum voor het jonge kind in de kinderopvang[1]  is een doordacht, onderbouwd en wervend document. Het gaat ervan uit dat kinderen zelf en in onderlinge interactie heel veel kunnen leren op alle aspecten van hun jeugdige menszijn, maar ook dat pedagogisch medewerkers veel kunnen doen om de vorming en ontwikkeling van jonge kinderen aan te blazen en te stimuleren, op een manier die past bij de eigen aard en psychologie van de kleintjes. In de woorden van eindredacteur Ruben Fukkink: “De voorgestelde pedagogische benadering is dus meer sturend dan een aanpak vanuit de laissez faire opvoedstijl, dat leunt op vrij spel als enig of belangrijkste format voor de diverse ontwikkelgebieden, uitgaand van spontaan leren of een principiële weerstand tegen een sturende rol van volwassenen in de wereld van het jonge kind. Een activerende rol van volwassenen is een wezenlijk uitgangspunt van het uitgangspunt van het Pedagogisch Curriculum. Dit kan worden gerealiseerd met een heldere balans tussen een actieve houding via leidstergestuurd spel en openstaan voor het kind”.

De auteurs nemen hier helder stelling in de delicate discussie over de pedagogische benadering van het jonge kind. Die discussie wordt nogal bepaald door de vrees voor verschoolsing, dat wil zeggen voor een onderwijsparadigma dat gekenmerkt wordt door standaardisatie, prestatiedruk, toetsing en de ‘cultuur van het meten’[2]. Nadruk op cognitieve ontwikkeling bijvoorbeeld kan daartoe leiden[3]. Het Pedagogisch Curriculum maakt echter aannemelijk dat het heel goed mogelijk is om intentioneel aan de vorming en ontwikkeling van het jonge kind te werken zonder in de ‘valkuil van het schoolse’ te stappen. Dat geldt ook de cognitieve ontwikkeling; kinderen geven er inmiddels al vanaf de geboorte blijk van ‘homo sapiens’ te zijn, is het dan niet wat kunstmatig om daar bewust niet op in te spelen? Het doet me denken aan  wat Erasmus over die leeftijdsfase schrijft: ‘In dit stadium zijn bepaalde zaken zo leuk om te weten en zo vanzelfsprekend voor die jonge geesten, dat leren eerder een lust wordt dan en last. De kiemen die de natuur in ons hart heeft gelegd, kunnen zo openspringen; het enige wat die natuurlijke aandrang verder nodig heeft, is een toegewijde meester.’

Ik ben geen groot expert op het gebied van het jonge kind; ik matig me dan ook geen oordeel aan over het wetenschappelijk gehalte van het document. Maar het Pedagogisch Curriculum lijkt me zeker aanstekelijk en motiverend voor de werkers in de kinderopvang, en zal op z’n minst het professionele gesprek over hun beroepsuitoefening aanwakkeren. Dat geldt overigens ook de ouders en de vele anderen die vrijwillig of beroepshalve engageren met het leven en de ontwikkeling van het jonge kind. En het geldt onderwijsgevenden; kinderen veranderen immers niet plotsklaps als ze overstappen naar het basisonderwijs. Riksen Walraven hierover: “Doordat de pedagogische basisdoelen die hier geformuleerd zijn voor gezin en kinderopvang ook in het onderwijs relevant zijn, vormen ze een goed kader voor de communicatie tussen opvoeders in de verschillende settings en voor het bevorderen van de doorgaande lijn in opvoeding en ontwikkeling over de verschillende contexten heen”[4].

Het Pedagogisch Curriculum zal daarom ook inspiratie en input bieden bij de herziening van het onderwijscurriculum dat de komende jaren zal plaatsvinden[5]. Daarom is het wel zo vrijmoedig van de auteurs van een curriculum te spreken, een term die van oudsher voorbehouden is aan het onderwijsjargon.

Verder wordt geconstateerd dat pedagogisch medewerkers doorgaans heel goed in staat in cruciale basiscondities te voorzien: veiligheid en emotionele ondersteuning. Minder onderlegd zijn ze in vaardigheden die de ontwikkeling van kinderen bevorderen. Het Pedagogisch Curriculum daagt deze professionals uit daarmee de komende jaren aan de slag te gaan, en het lijkt me een goede zaak dat dit ook gebeurt. Het document bevat tenslotte aanbevelingen over de wijze waarop in deze richting de vakbekwaamheid van werkers voor het jonge kind kan worden uitgebouwd. Ze komen ten goede aan de zo noodzakelijke kwaliteitsverbetering van de kinderopvang.

Kortom: een aanrader.

Opzet en structuur

Het Pedagogisch Curriculum sluit aan bij de vier doelen of aandachtsgebieden die zijn geformuleerd door professor J.M.A. Riksen-Walraven en die ook in de wet Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) zijn opgenomen. Elk van deze vier doelen is in het document nader uitgewerkt. Ze zijn hieronder in steekwoorden weergegeven.

  1. Het bieden van emotionele veiligheid in een veilige en gezonde omgeving: welbevinden en betrokkenheid, emotionele veiligheid, gehechtheid, mind-mindedness.
  2. Het bevorderen van persoonlijke compententie: fysieke ontwikkeling (motorisch en zintuigelijk), taalontwikkeling, denken en ontluikende gecijferdheid, omgang met de materiele wereld, gezonde leefstijl, kunst, cultuur en creativiteit, executief functioneren en zelfregulatie.
  3. Het bevorderen van sociale competentie: sociale ontwikkeling, kansarme kinderen, ontwikkelingsstoornissen en probleemgedrag.
  4. Socialisatie door overdracht van algemeen aanvaarde normen: socialisatie en de sociale functie van (inclusieve) kinderopvang.

 

[1] Https://www.stichtingbkk.nl/images/Ped._Curriculum_compleet_LR.pdf

[2] Gert Biesta

[3]  Zie bijvoorbeeld dit recente artikel van Annerieke Boland  http://hetkind.org/2017/07/17/verschoolsing-onderwijs-ook-aan-jonge-kind/    en http://www.rug.nl/news/2010/11/opinie42_2010#.VdOEeGwA5kR.facebook

[4]www.kinderopvangonderzoek.nl/drupal/sites/default/files/field/textfile/oratie%20Riksenwalraven%202000.pdf

[5] Http://curriculum.nu

 

Categorie: archief, Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Een Ministerie voor Jeugd?

augustus 16, 2017 By ypeakkerman Reageer

De school is niet de exclusieve leeromgeving, zo schreef de Onderwijsraad in 2003[1] met een vooruitziende blik. Vooruitziend, want het is wel duidelijk dat de school er niet alleen voor staat als het er om gaat kinderen, jongeren en volwassenen toe te rusten voor de samenleving van de toekomst. Vorming vindt op allerlei plekken plaats, zoals in – in de eerste plaats- thuis en in de naaste omgeving, maar ook in (leer)bedrijven, maatschappelijke stage, de sport, de kunsten, in jeugdzorg en – hulpverlening, kinderopvang, jeugdwelzijn en jongerenwerk, via internet en media. Het veronderstelt een visie op leren en onderwijzen die de grenzen van de onderwijsprovincie in ruime mate overschrijdt. Het advies van het Platform Onderwijs2032 geeft terecht blijk van besef voor de merites van de thuissituatie en van andere plaatsen waar kinderen en jongeren leren, zoals de kinderopvang, sportverenigingen en culturele instellingen. Daarom adviseerde deze commissie ook dat scholen samenwerkten met allerlei anderen partijen die er toe doen in de vorming van de jeugd. Helaas gaf dit advies geen aanleiding tot publiek debat maar bleef het steken in de groeven van het onderwijsdenken en in het kluitjesvoetbal van een curriculumdiscussie. Zie www.pedeng.nl/kluit

Doorbraak[2]

Deze brede opvatting van onderwijzen en leren heeft een historisch precedent. Kort na de Tweede Wereldoorlog had het ministerie van OK&W een functie voor zo’n beetje alle disciplines die er toe doen in de ontwikkeling van de jeugd: onderwijs, kunsten, media en bibliotheken en sport. Opmerkelijk was ook een apart directoraat-generaal voor ‘vorming buiten schoolverband’. Dit dienstonderdeel legde zich toe op voorlichting, volksopvoeding en ontwikkeling, vrije jeugdvorming en sociale jeugdzorg. Het belang ervan werd door de toenmalige directeur-generaal Oosterlee als volgt beargumenteerd: ‘De vorming binnen schoolverband heeft altijd zozeer de aandacht gehad, dat men zou vergeten dat het grootste en belangrijkste deel van de menselijke vorming buiten school plaatsvindt. Binnen die buitenschoolse vorming neemt het gezin de belangrijkste plaats in, terwijl daarnaast voor de zedelijk-godsdienstige opvoeding de kerk genoemd kan worden. Gezin, school en kerk zijn echter niet de enige instituties die zich met de vorming van het kind bezighouden. Bovendien gaat de vorming door, ook wanneer de school verlaten is en de jeugd zelfstandig geworden is. In die vorming buiten gezin, school en kerk spelen allerlei instellingen, ontstaan uit particulier initiatief, een rol, zoals jeugdverenigingen, bibliotheken, volkshogescholen, sportverenigingen en het clubhuiswerk . Het Directoraat Generaal Vorming buiten Schoolverband wil in de eerste plaats steun geven aan die instellingen. Maar ook de jeugd die niet lid is van één van de vele jeugdorganisaties moet bereikt worden’. Een uitvloeisel van deze brede opvatting van onderwijzen en leren was ook een aparte Rijksdienst voor Lichamelijke Opvoeding en Sport die onder OK&W ressorteerde, en die de activiteiten op sportgebied van de ministeries van Sociale Zaken, Binnenlandse Zaken, Oorlog, Marine en Justitie coördineerde [3].

 

De praktijk als leermeester

De filosofie van het toenmalige departement van OK&W vloeide ook voort uit de wederopbouwgedachte, die niet alleen materieel maar ook immaterieel begrepen werd. Er was de zorg over de verwildering van de jeugd, en er was een sterke notie van ‘de volksopvoeding als vormende kracht in het sociale leven’. Ook arbeid werd in dat verband in toenemende mate gewaardeerd. Onder leiding van topambtenaar Max Goote[4] werd een flinke impuls gegeven aan het duale beroepsonderwijs, vooral in de technische sector. Een OK&W brochure uit 1950[5] bevatte een sterk pleidooi voor werk als basis voor karakter- en persoonlijkheidsvorming. Zo was in deze brochure een gedicht van Constantijn Huygens te lezen, dat als motto van de Stichting Beroepseer [6] niet zou misstaan.

“Die ’t Ambacht wel verstaet daer hy van leven moet,

En die ’t niet wel alleen maar wel en geerne doet,

Beleeft het grootst geluck dat yemand kan begeren.

Hy spoedt en spoedt met vreugd, hy wint en wint met eeren

O aller staeten staet, daer voordeel gaat met lust

En lof en danck met beid’ en wercken zelf is rust”[7].

 

Kinderen zijn niet op te delen in stukjes[8]

De reorganisaties van de rijksdienst in de laatste helft van de vorige eeuw hadden op deze integrale benadering geen gunstige uitwerking. Het onderbrengen van een flink aantal functies van OK&W bij het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk[9], dat onder Marga Klompé tot stand kwam, leidde een proces van desintegratie in waarbij onderwijsbeleid steeds geïsoleerder van de sociaal-culturele en economische context tot stand kwam. Ook de relatie van onderwijs met het sociaaleconomische domein en met de arbeidsmarkt werd in de 60er en 70er jaren aanzienlijk zwakker, een trend die hand in hand ging met een grote nadruk op algemeen vormend onderwijs en lage waardering van leren voor een beroep.

Onderwijsbeleid werd dus steeds meer een kwestie van ‘kracht door isolement’. Vanaf de Mammoetwet tot aan de Contourennota van Van Kemenade, via de HOAK-nota[10], het Schevenings Beraad[11] in de 90er jaren en de verschillende governancebenaderingen van achtereenvolgende bewindslieden uit de vorige kabinetsperiode tot en met het rapport van de commissie Dijsselbloem en Onderwijs2032, het is een volstrekt onderwijsprovinciale aangelegenheid. Stond onderwijs ooit bekend als de harde kern van de verzuiling, tegenwoordig is het de harde kern van de verkokering.

Hoe dat  isolement het onderwijs en de samenleving opbrak bleek voor het eerst in de 80er jaren [12], toen onderwijs volstrekt niet in staat bleek een rol van betekenis te vervullen in de aanpak van de toenmalige crisis en de enorme jeugdwerkloosheid die daar het gevolg van was. Jo Ritzen heeft vervolgens in de 90er jaren, samen met zijn collega’s op EZ en SZW, een geweldige inspanning moeten verrichten om onderwijs weer op de economische ontwikkeling van Nederland aangesloten te krijgen; zijn sterke affiniteit met het beroepsonderwijs was daarvan een uitvloeisel. Deze ontwikkeling heeft wel van de weeromstuit tot een sterke economisering in het beleidsdenken over onderwijs geleid.

Maar ook de doorsteek vanuit onderwijs naar andere domeinen dan het economische bleek een opgave. Maria van der Hoeven heeft zich met haar collega’s van VWS flinke moeite moeten getroosten om in het kader van de operatie JONG de soms kafkaëske verkokering tussen onderwijs en jeugdbeleid ook maar enigszins te doorbreken. Het veelbelovende programmaministerie voor Jeugd en Gezin was slechts een kort leven beschoren. Wie de Regeerakkoorden van de daaropvolgende kabinetten leest moet zo’n beetje alle hoofdstukken doorploegen om maar enigszins een idee te krijgen wat de Regering met onze jeugd voor heeft. Dat geldt ook het recente Regeerakkoord. Het geeft een zeer versnipperd beeld en geeft blijk van een volstrekt gebrek aan coherentie en aansprekende visie. Wat er al aan interdepartementale samenhang bestaat, het blijft plakwerk waar ooit besloten is te knippen. Terwijl het ontwikkelen  van een coherente visie op hoe we vanuit de overheid werken aan de kwaliteit van leven, de vorming en de toekomst van de jeugd toch niet zo ingewikkeld hoeft te zijn?

Lessen voor nu?

Ze hadden het niet slecht bekeken, die naoorlogse bewindslieden OK&W. Maar er is hoop, want zou het niet mooi zijn als het advies van het Platform Onderwijs2032 leidt tot het besef dat iedereen en allerlei disciplines er toe doen in de ontwikkeling van de jeugd, en dat de Rijksoverheid daar ook voor zijn departementale structuur de consequenties van neemt?(14) Wie betrokken is bij interdepartementale samenwerking weet hoeveel ambtelijke en bestuurlijke drukte het vergt om op dat niveau de disciplines en werksoorten die van belang zijn voor leren en vorming van de jeugd echt goed op elkaar aangesloten te krijgen. Zou het streven naar ‘aardige, vaardige en waardige’ burgers niet implicaties moeten hebben voor de organisatie van de rijksdienst? Zou er een Ministerie voor  Jeugd moeten komen? Zou de Hoftoren daarvoor eigenlijk wel de meest geschikte plek zijn? Of is het vooral een kwestie van visie en cultuur en doet departementale organisatie er niet zo toe? Toch aardig om daar de komende tijd eens over na te denken. En een plicht als het gaat om een samenhangende aanpak van kansengelijkheid; want die is de laatste jaren urgenter geworden. Voor de jeugd die in achterstandsposities opgroeit mag ik hopen dat de departementen die er daarbij toe doen (OCW, SZW, VWS, EZ, Landbouw) elkaar weten te vinden in een aansprekende Jeugdkansenagenda. 

Noten

[1] Onderwijsraad. Leren in een Kennissamenleving. Verkenning. Den Haag 2003

[2] Deze paragraaf is grotendeels ontleend aan Hans Knippenberg en Willem van der Ham: Een bron van aanhoudende zorg. 75 jaar ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Assen 1993

[3] Overigens kwam de overheidsbemoeienis met sport onder de Duitse bezetting tot stand. Voor de oorlog werd sport niet als een overheidstaak gezien. Zo waren de Olympische Spelen, die in 1928 in Amsterdam plaatsvonden, volledig met privaat geld gefinancierd.

[4] http://www.maxgoote.nl/files/689/max_goote.pdf

[5] ‘Wat moet hij worden? Laat hem ’n vak leren’. OK&W 1950

[6]www.beroepseer.nl

[7] Zou het wellicht kunnen dat de ‘opstappers’ onder de voortijdig schoolverlaters deze uitspraken van Huygens beter op waarde weten te schatten dan de beleidsmakers op OCW?

[8] Edith Hooge. Openbare les in het kader van het lectoraat ‘School en omgeving in de grote stad’ . Faculteit Educatie van de Hogeschool van Amsterdam. Amsterdam, november 2008. 

[9] CRM kwam in 1965 tot stand en werd verantwoordelijk voor onder meer de musea, cultuurbeleid, de publieke omroep, bibliotheken, film, literatuur, sport, volwasseneneducatie, vormingswerk, kinderopvang, natuur- en mileubeleid en sociaal- cultureel werk (club- en buurthuiswerk, kinderwerk, tiener- en jongerenwerk, volwassenenwerk, ouderenwerk, opbouwwerk, peuterspeelzalen).

[10] Zie onder meer http://www.scienceguide.nl/article.asp?articleid=100275

[11] Zie onder meer http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl/pdf/sco737.pdf

[12] Zie Back to the eighties.

[13] www.minocw.nl

(14) Op dat punt ben ik inmiddels een ervaring rijker en een illusie armer. Mijn voorspelling in een ander stuk is helaas uitgekomen. www.pedeng.nl/kluitj: Onderwijs2032 wordt toch hopenlijk geen kluitjesvoetbal?

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Het zijn ook ónze kinderen

oktober 3, 2016 By ypeakkerman Reageer

Over de maatschappelijke tweedeling, Lokale Vitale Samenlevingen, Robert Putnam’s Our Kids en het Pedagogisch Collectief Feijenoord.

Op vrijdagavond 29 april 2016 vond een ontmoeting plaats tussen de landelijke beweging van de Lokale Vitale Samenlevingen en het Pedagogisch Collectief Feijenoord. Hieronder een bewerkte versie van het het slotwoord van Ype Akkerman.

Dat je er je kinderen op wilt laat groeien. Dat is zo mogelijk het belangrijkste kenmerk van een vitale lokale samenleving.  Het impliceert veiligheid op straat, sociale contacten tussen ouders en andere bewoners, vriendjes en vriendinnetjes, goede kinderopvang en goed onderwijs, zorg, sport en spel, culturele activiteiten en noem maar op. Kortom: alles wat kinderen doet groeien en bloeien, en alles wat hen vormt en hun ontwikkeling stimuleert. Is daarin voorzien dan zegt dat veel over de vitaliteit, kwaliteit en leefbaarheid van zo’n samenleving als zodanig. Want hebben de kinderen het naar de zin, dan hebben de ouders het ook naar de zin, zo luidt de bekende campingwijsheid.

Er is al lang veel te doen over de groeiende maatschappelijke tweedeling in Nederland. Pas nog is de ongelijkheid van kansen in het onderwijs flink in het nieuws geweest. Kinderen uit betere milieus hebben betere kansen op een goede onderwijsloopbaan dan kinderen waarbij het niet het geval is. En die ongelijkheid wordt scherper, aldus de Inspectie van het Onderwijs. 

Maar wie deze wijk goed kent weet dat om veel meer gaat dan onderwijs. Groeiende armoede, schuldenproblematiek, slechte huisvesting en hogere huren, uitsluiting door discriminatie en falend inburgeringsbeleid, laaggeletterdheid en gezondheidsproblematiek. De werkloosheid is al hoog en neemt toe. Het landelijk debat over islamisering, vluchtelingen en integratie zet de sociale cohesie in onze zo gemengde wijk onder druk. Daarom wordt de uitgangspositie van kinderen niet alleen door het lage opleidingsniveau van de ouders uitgemaakt, maar door tal van omstandigheden op de hierboven genoemde terreinen, en die verslechteren. Die omstandigheden zijn door adequaat beleid wel degelijk aan te pakken, maar dat gebeurt onvoldoende. En zo groeien steeds meer kinderen op in omstandigheden die hen voor het leven tekenen. Was de uitgangspositie van de kinderen in deze wijk niet florissant, die wordt alleen maar zwakker als het we het tij niet tijdig keren. Combineer deze achteruitgang in uitgangspositie met bezuinigingen op belangrijke disciplines als onderwijs, zorg, welzijn, sport, cultuur, jongerenwerk en wat dies meer zij, dan wordt hier de maatschappelijke tweedeling nog scherper zichtbaar en voelbaar. En zo worden de mensen die zich in de praktijk van alledag voor de jeugd inzetten opgezadeld met een hele lastige opdracht. Door dit alles valt de wereld van de jeugd in onze wijk op alle relevante dimensies uit elkaar. Daar ga je met je lokale vitale samenleving. kuipwolken

Als we er nu niet bij zijn belandt de Feijenoordse jeugd in een neerwaartse spiraal. Dat is vanuit economische optiek heel slecht. Dat is het ook vanuit maatschappelijke optiek. En het is vanuit moreel oogpunt verwerpelijk, want deze verwaarlozing strookt niet met de beschaving die Erasmus ons voorhoudt. En profileert Rotterdam zich niet graag als de stad van Erasmus, de stad waar de grootste zoon van Rotterdam zijn eerste en wellicht beste jaren heeft doorgebracht? Noblesse oblige.

Daarom was ik zo blij met het meest recente boek van Robert Putnam. Our Kids is de titel van deze inspirerende publicatie van een vooraanstaande en alom gerespecteerde Harvard-geleerde. Een must voor iedereen die betrokken is bij en zich inzet voor de kwaliteit van leven en de ontwikkeling van de jeugd in een wijk als de onze. Putnam beschrijft in Our Kids de maatschappelijke tweedeling die de afgelopen 50 jaar in de Verenigde Staten sterk toegenomen is. En hoe funest die blijkt uit te pakken voor het leven en het toekomstperspectief van de jeugd die opgroeit aan de verkeerde kant van de kloof. Hij beschrijft die teloorgang aan de hand van biografieën en die hebben me geraakt want ze zijn schrijnend. Deze kinderen en jongeren hebben te maken hebben met een cumulatie van problemen waardoor het hen bij de handen afbreekt en hun leven in het slop raakt. Zo erg als in Amerika is het hier gelukkig niet. Maar als we het begin van die teloorgang al zien, dan is het nu van groot belang het tij met kracht en volle inzet te keren.

En dat kan ook, zegt Putnam. We kunnen die kloof kleiner maken. Maar dan moet je wel aangrijpen op alle factoren die ertoe doen in het leven en de ontwikkeling van de jeugd. Armoedebestrijding en werkende schuldhulpverlening, gezinsstructuur en opvoedingsondersteuning, leefbare huisvesting, adequate gezondheidszorg, kwaliteit van leven van baby’s en peuters, goed onderwijs en zinvolle vrijetijdsbesteding. Goede rolmodellen ook en een overvloed aan mensen die zich naar hun beste kunnen met de kinderen willen engageren. En dat alles in een hechte gemeenschap waarin elk kind zich welkom en geliefd weet om wie die is, en uitgedaagd wordt op wat die kan. Dat is een ‘village to raise a child’ en daar gaan we voor als Pedagogisch Collectief Feijenoord. En toen ik Putnam vorig jaar vertelde dat we hier op Feijenoord werken aan zo’n gemeenschap was dit zijn reactie: That’s exactly what I mean!

Ook vanuit Amerika wordt het ons dus toegeroepen: werk aan vitale wijken waarin de jeugd kan gedijen en groeien. En neem daarin vooral zelf het initiatief, zeker als de overheid in gebreke blijft. Een mooie opsteker dus voor ons allemaal, dit compliment van Putnam.

De kloof kan kleiner. Dat is een morele opdracht, in de eerste plaats voor ons burgers. Wij zijn immers eerstverantwoordelijk voor de kwaliteit en de cohesie van onze samenleving. Laat dat dan een samenleving zijn waarin onze kinderen en jongeren uit kunnen groeien tot mensen aan wie we de toekomst van onze wijk, onze stad, ons land en onze wereld met een gerust hart kunnen toevertrouwen. Dat geldt ook de jeugd in onze wijk en met het Pedagogisch Collectief Feijenoord zetten we ons in voor die gezamenlijke opdracht. Putnam inspireert ons als hij schrijft: “If our kids are in trouble, -my kids, our kids, anyone’s kids- we all have the responsibility to look after them”. En dan spoort hij tot slot de politieke en maatschappelijk elites van zijn land als volgt aan. Ik zeg het hem na in jullie richting en naar ons allemaal: “These poor kids do belong to us and we belong to them. They are our kids.”

Heel erg bedankt allemaal voor deze mooie avond. Het ga jullie heel goed!

 

Antigua Sailing Week - day one, English Harbour to Dickenson Bay

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Toezicht op onderwijs: minder verticaal, meer horizontaal

maart 29, 2016 By ypeakkerman Reageer

Een pleidooi voor beter toezicht op de horizontale dialoog tussen school en zijn vele partners. Door middel van een internetconsultatie deed Onderwijsinspectie aan ieder de uitnodiging een inbreng te leveren in het onderzoekskader voor het Primair Onderwijs. Alert als altijd greep Pedagogisch Engagement deze kans met beide handen aan. Waarvan acte.

Samenvatting
Het belang van horizontale dialoog en verbinding tussen de school en partijen in zijn omgeving is urgenter dan men in onderwijsland meent. Het perspectief is dat scholen en leraren zich veel meer mengen onder personen en partijen die er eveneens toe doen in het leven en de ontwikkeling van de jeugd, zodat de educatieve en pedagogische opdracht er een van velen wordt. In zo’n bondgenootschap is niet sprake van eenzijdige verantwoording maar van wederzijde aanspreekbaarheid, een situatie waarbij iedereen gedijt, niet in de laatste plaats degenen om wie het begonnen is: de jeugd. Daarom volstaat het niet als de Inspectie voor wat betreft die dialoog uitsluitend afgaat de informatie van de school zoals die blijkt uit het jaarverslag en de schoolgids. Hier is waarheidsvinding nodig waarbij het toezicht zich ook vergewist van de perceptie van de partners van die dialoog. Dit kan op twee manieren worden uitgewerkt: door thema-onderzoek dat complementair is aan de evaluaties Goed Bestuur van de PO- en de VO Raad, en waarbij relevante partners van het onderwijs gevraagd wordt naar hun perceptie van de horizontale dialoog. En door experimenten waarbij de Inspectie zich niet alleen verstaat met de school maar ook met de relevante partners en bondgenoten, en die kennis te benutten voor het kwaliteitsoordeel. Dit biedt ook kansen voor een perspectief waarbij partijen in de samenleving zich weer eigenaar weten van het onderwijs en zich dienovereenkomstig met de scholen en de leraren verstaan.

 
1. Het Kabinet hecht zeer aan horizontale dialoog…
Het Kabinet wil stimuleren dat scholen veel actiever de dialoog met hun stakeholders zoeken, door zich transparant en toegankelijk te verantwoorden aan de buitenwereld “De inspectie speelt een belangrijke rol in het streven naar transparante en responsieve instellingen, die inzicht hebben in hun eigen functioneren, mogelijkheden en verbeterpunten. Scholen, leraren, besturen en inspecteurs gaan het gesprek aan over visie en ambities, over de naleving van de regels, en over de gerealiseerde onderwijskwaliteit. Rapporten van de inspectie die een omvattender beeld geven van de kwaliteit op scholen, zijn een belangrijke bron voor leerlingen, studenten, ouders en andere betrokkenen rond de school………..Bij een kwaliteitscultuur hoort openheid naar de wereld rond de school en ontvankelijkheid voor de signalen vanuit samenleving en arbeidsmarkt over wat maatschappelijke partijen verwachten van onderwijs”. Aldus het Kabinet in een brief naar aanleiding van het initiatiefwetsvoorstel Bisschop, Rog en Van Meenen.

2. …maar gaat het in de praktijk ook zo werken?
Een mooi perspectief, maar gaat het in de praktijk ook zo werken? Dat valt zeer te betwijfelen, zoals blijkt uit onderstaande vier voorbeelden:

2.1. Het onderzoekskader PO legitimeert vrijblijvendheid
In het onderzoekskader van de Inspectie PO staat: “de school betrekt interne en externe belanghebbenden bij de ontwikkeling van haar beleid, en bespreekt regelmatig haar ambities en de resultaten die ze behaalt. De school stimuleert deze partijen betrokkenheid en inzet te tonen bij het realiseren van haar ambities en doelen. Daarnaast staat de school open voor wensen en voorstellen van interne en externe belanghebbenden en neemt zij deze aantoonbaar serieus”.
Heel mooi, maar wat betekent dit concreet? Dat de school kan volstaan met een verwijzing naar de schoolgids of het jaarverslag, zonder dat gecontroleerd wordt of wat er staat ook echt zo is. Het toezicht op de horizontale dialoog wordt zo wel erg vrijblijvend ingevuld. Waarom doet de inspectie hier niet aan waarheidsvinding waarbij hij ook de stakeholders en bondgenoten van de school, ouders niet in de laatste plaats, bevraagt op hun perceptie van die dialoog? Herkennen zij zich in de voorstelling van zaken die de school daarvan biedt?

2.2. Onderwijs2032: gemiste kans op verbinding in gezamenlijke maatschappelijke opdracht
Versterk de verbinding tussen school en thuis, kinderopvang, peuterspeelzaal, maatschappelijke en culturele instellingen, science-centra, musea, bibliotheken, bedrijven en sportverenigingen. Aldus een van de belangrijkste aanbevelingen van het Platform Onderwijs2032. Maar waarom slaat het Platform haar eigen aanbeveling direct al in de wind door een ontwerpcommissie voor te stellen die zich uitsluitend bezighoudt met het curriculum van de school? Ligt het niet veel meer voor de hand eerst te verkennen wat het advies kan betekenen voor iedereen die zich inzet voor het leven, de vorming en ontwikkeling van de jeugd? Het gebrek aan responsiviteit van de onderwijssector wordt zo op landelijk niveau geinstutionaliseerd. Dit terwijl het advies van het Platform nu juist geweldige kansen biedt om ‘aardig, vaardig en waardig’ tot een gezamenlijke opdracht te maken van iedereen die ertoe in het leven en de ontwikkeling van de jeugd. Het hemd is hier wel erg opzichtig nader dan de rok. Zie ook www.pedeng.nl/kluit.

2.3. Internetconsultaties bereiken vooral het onderwijsveld
Het verdient lof dat eind vorig jaar de waarderingskaders voor internetconsultatie zijn voorgelegd. Ook van de mogelijkheid tot consultatie op dit onderzoekskamer maak ik dankbaar gebruik. Uit de reacties op de waarderingskaders valt echter op dat vooral vanuit het onderwijsveld inbreng geleverd is. Was het niet kansrijker geweest deze consultatie veel actiever te promoten bij ouders en andere stakeholders die het Kabinet op het oog heeft en die ook door Onderwijs2032 expliciet worden genoemd? Vooral ouders schitteren door afwezigheid, terwijl zij toch bij uitstek de kritische vrienden van het onderwijs zijn. Het is toch de bedoeling dat het toezicht op onderwijs bij uitstek de wensen en aanspraken vanuit de samenleving verwoordt?

2.4. Eenzijdige evaluaties van de Wet Goed Bestuur
De evaluatie van de Wet Goed Bestuur in het VO en de lopende evaluatie daarvan in het PO vond resp. vindt uitsluitend op basis van informatie van de schoolbesturen plaats. Dat levert voor wat de horizontale dialoog betreft geen gunstig beeld op, zo geeft ook de evaluatiecommissie VO aan. Hoe zou het zijn als hier niet alleen de schoolbesturen waren bevraagd, maar ook de relevante partners van de scholen? Het beeld zal vast niet gunstiger zijn. Een thema-onderzoek van ee Onderwijsinspectie, waarbij ook die dialoogpartners worden bevraagd zou het beeld kunnen completeren. Dit is dat tevens ook de eerste aanbeveling.

3. Horizontale dialoog en verbinding is urgent en biedt kansen

3.1. De urgentie van vermindering werkdruk en versterking onderwijskwaliteit
De onderwijssector leunt zichzelf een Atlassyndroom aan. De overschatting van wat onderwijs vermag door uitspraken als de Leraar Maakt Het Verschil en De School Als Vindplaats zetten scholen en leraren onder een bovenmenselijke druk; hoge burn-out is daarvan het resultaat. Scholen zien daardoor ook onvoldoende de merites van het werk dat in andere pedagogische disciplines gebeurt: babyzorg, kinderopvang, sport, kunsten, welzijn, jongerenwerk, jeugdzorg, en andere relevante personen en partijen. Ouders lijken vanuit onderwijs bezien al helemaal een spelbreker. De onderwijssector matigt zich zodoende een centrale positie aan waardoor scholen en leraren voortdurend blootstaan aan te hoog gespannen verwachtingen en een variëteit aan maatschappelijke aanspraken. Het leidt tot werkdruk en overspanning en die werken op hun beurt contraproductief op het pedagogisch handelen van leraren en op de kwaliteit van het onderwijs. Met dit isolement snijdt de sector niet alleen zichzelf in de vingers, maar doet het ook onrecht aan de inbreng van al diegenen die zich vanuit andere contexten inzetten voor de jeugd. Maar vooral, men doet de kinderen en jongeren op deze manier tekort. Door die attitude in het onderwijs is de Nederlandse jeugd voor zijn ontwikkeling en vorming slechter af dan mogelijk en nodig is. Daarom is het van belang dat scholen en leraren hun verantwoordelijk delen met ieder ander die zich inzet voor de jeugd.

bordje_school_niet_te_spreken

3.2. Achterstandswijken: It’s the community stupid!
Vooral in achterstandswijken is het zo van belang dat een hechte samenwerking plaatsvindt van personen en partijen die ertoe doen in het leven en de ontwikkeling van de jeugd. Hier wordt echter van scholen bij uitstek te veel gevraagd; de achterstand die het gevolg is van armoedige leefomstandigheden en een laag opleidingsniveau van ouders kan door scholen onmogelijk afdoende worden gecompenseerd, terwijl dat wel van hen verwacht wordt. Equity vergt een gezamenlijke inspanning op alle condities die nodig zijn voor de verheffing van de jeugd in deze wijken. Robert Putnam wijst in zijn Our Kids de weg. Zijn remedie bevat werkende bestanddelen als armoedebestrijding, versterking gezinsstructuur en opvoedvaardigheden, een ruim aanbod aan vrijetijdsactiviteiten en natuurlijk mentorschap, dit alles in een hechte community waarin ook de vroege jeugdvoorzieningen en onderwijs zijn ingebed. In essentie komt het er bij Putnam op neer dat achterstandswijken wemelen van de goede mensen van allerlei slag en soort, die met elkaar en klokjerond voor de jeugd een ontwikkelingsgerichte omgeving creëren. Het is aan scholen en leraren zich te mengen onder de hele pedagogische gemeenschap, maar dit is geen natuurlijke habitus, zo weet ik uit eigen ervaring. Het toezicht kan hier helpen door de school nadrukkelijk aan te spreken die horizontale verbinding op te zoeken, en daarbij niet op voorhand en uitsluitend af te gaan op de voorstelling van zaken die de school daarover geeft in het jaarverslag en en ander schooldocumenten. Gezien het belang van die horizontale verbinding verdient het aanbeveling zo’n werkwijze uit proberen in enkele experimenten.

sleutelvragen
4. Aanbevelingen voor het onderzoekskader
Dit pleidooi gaat over meer waarheidsvinding door de Inspectie op de horizontale dialoog. De inspectie kan dit handen en voeten geven door:
1. Een themaonderzoek naar de perceptie van de relevante dialoogpartners op de voorstelling van zaken die het onderwijsveld over de horizontale dialoog geeft via de evaluaties Goed Bestuur van de VO- en de PO Raad. Zo’n onderzoek is dan complementair aan die evaluaties.
2. Enkele experimenten waarbij in het onderwijstoezicht op de dialoog niet slechts wordt volstaan met controle op documentniveau, maar waarbij aan waarheidsvinding wordt gedaan door ook de dialoogpartners te bevragen op hun perceptie. Zulke experimenten kunnen de horizontale dialoog en verbinding bevorderen en die zijn geen overbodige luxe.

Daarbij geeft Pedagogische Engagement zo’n experiment op Feijenoord uit te voeren, een van de achterstandswijken van Rotterdam Zuid. Dit kan ook helpen bij de verdere ontwikkeling van het Pedagogisch Collectief Feijenoord, een burgerinitiatief dat gericht is op een hecht pedagogisch en educatief netwerk van iedereen die ertoe doet in het leven en de ontwikkeling van de kinderen in deze wijk, met een ‘village to raise a child’ als perspectief. Zie verder www.pedeng.nl/pcf/

 

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

Hand in hand voor de jeugd op Feijenoord

februari 27, 2016 By ypeakkerman Reageer

Het Pedagogisch Collectief Feijenoord is een burgerinitatief gericht op een hecht netwerk van iedereen die zich inzet voor de kinderen en de jongeren op Feijenoord. Een ‘village to raise a child’ in een grootstedelijke omgeving, dat is het perspectief. We werken op Feijenoord al langer aan verbinding tussen iedereen die er toe doet in het leven en de ontwikkeling van de jeugd; met het Pedagogisch Collectief Feijenoord is een vliegende start gemaakt met het versterken en duurzamer maken van deze beweging. Robert Putnam is een van onze inspiratoren: in zijn Our Kids(1) stelt hij dat de jeugd in achterstandswijken gediend is met een gemeenschap waarin het wemelt van de goede mensen van allerlei slag en soort, die met elkaar en klokjerond voor de jeugd een veilige en ontwikkelingsgerichte omgeving creëren. Ook de OECD onderkent steeds meer dat het voorzien in ‘low performers’ een aanpak vergt waarin de hele community betrokken is, zelfs als het gaat om ‘schoolse’ kennis en vaardigheden als taal, rekenen en natuurwetenschap. Micha de Winter is voor ons eveneens een inspiratiebron, daar waar hij spreekt over opvoeden voor een betere samenleving.

Oogmerken van het Pedagogisch Collectief Feijenoord

1. Een collectieve en duurzame inzet voor de jeugd in de overtuiging dat we daardoor van dubbeltjes kwartjes kunnen maken, en dat de Feijenoordse kinderen en jongeren zich op alle aspecten van hun menszijn kunnen ontwikkelen. Het gaat hier om ‘equity’.

2. Dat die inzet er een is van iedereen die ertoe doet in de kwaliteit van leven en de ontwikkeling van de jeugd op Feijenoord: ouders en anderen uit de naaste omgeving, vrijwilligers, professionals uit alle relevante disciplines en pedagogisch ondernemers. Een inclusieve benadering dus waarbij we inzetten op alle dimensies van het leven en de ontwikkeling van de jeugd: sterk ouderschap, vroege jeugdfase, onderwijs, vrijetijdsactiviteiten en een hechte community.

3. Dat het nadrukkelijk gaat om de mensen van de dagelijkse praktijk in de pedagogische en educatieve frontlinie. Alleen op dit niveau is het mogelijk en heeft het ook zin die contraproductieve verkokering in het jeugd- en onderwijsbeleid te doorbreken. Want zij die de hitte van de dag ervaren kunnen het zich niet veroorloven langs elkaar heen te werken, zo blijkt.

4. Dat burgers hier het voortouw nemen. Daarom gaan we met het Pedagogisch Collectief Feijenoord op voor het Rotterdamse Right to Challenge. Zo grijpen we ook enigszins terug naar de begindagen van Feijenoord, toen de sociale, pedagogische en educatieve ontwikkeling van de wijk nog in zijn geheel een zaak van particulier initiatief was.

Het tij keren
Dit burgerinitiatief is ook ingegeven door de zorgen die we hebben over de jeugd op Feijenoord. Want de omstandigheden waarin deze kinderen en jongeren leven en opgroeien zijn al niet florissant en het wordt er niet beter op. Toenemende armoede, bestaansonzekerheid en gammele huisvesting. Een onderwijsstelsel dat voor hen niet werkt. Het ontbreken van inburgeringsbeleid waardoor ouders te weinig stimulans krijgen voor maatschappelijke participatie. Bezuiniging op geld voor onderwijsachterstanden. En we hebben goede redenen tot vrees op kortingen op andere overheidsbudgetten zodat belangrijke disciplines als kinderopvang, sport, amateurkunst, kinderwelzijn, jongerenwerk, jeugdzorg en andere relevante voorzieningen nog verder onder druk staan dan nu al het geval is.

Met het Pedagogisch Collectief Feijenoord willen we dit tij keren; in elk geval door een hechtere samenwerking, want het geheel is meer dan de som der delen. En we willen toe naar een stevige investeringsagenda, want een duurzame inzet voor de jeugd in deze wijk loont in economisch en maatschappelijk opzicht. Zoals de OECD het stelt: equity pays off. Voor zo’n investeringsagenda hopen we met succes een beroep te doen op de overheid, fondsen en andere financiers. Maar het gaat ons ook om een morele opdracht. Zoals Robert Putnam de politieke en maatschappelijke elites voorhoudt: “These poor kids do belong to us en we belong to them. They are our kids”.

Zie voor uitvoeriger informatie het PCFManifest-11

Voetnoten

  1. Robert Putnam. Our Kids. Boston, 2015
  2. Tienken, Christopher. PISA Problems. Vol. 10, No. 4 Winter 2014 AASA Journal of Scholarship and Practicehttp://christienken.com/wp-content/uploads/2013/01/PISA_ProblemsAASA visit homepage.pdf
  3. OECD. Low-Performing Students. Why They Fall Behind and How To Help Them Succeed. Paris 2016http://www.keepeek.com/Digital-Asset-Management/oecd/education/low-performing-students_9789264250246-en#page14.Winter, Micha de.
  4. Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding. Amsterdam 2011

 

Categorie: Artikelen, Pedagogisch Engagement Tags: pedeng

  • 1
  • 2
  • Volgende pagina »

Contact?

Bel of mail mij, dan trakteer ik op een goede kop koffie.

06 55 10 76 37 
Ype@pedeng.nl

 Goed kop koffie

Gerelateerde artikelen

  • Een zeker bestaan
  • Sloop de stad
  • Spelen met vuur

Archief

  • juli 2023 (2)
  • januari 2023 (2)
  • december 2022 (1)
  • september 2022 (1)
  • april 2022 (1)
  • maart 2022 (3)
  • februari 2022 (3)
  • oktober 2021 (3)
  • september 2021 (4)
  • augustus 2021 (3)
  • juli 2021 (1)
  • juni 2021 (4)
  • mei 2021 (4)
  • april 2021 (1)
  • juli 2019 (2)
  • november 2017 (1)
  • oktober 2017 (1)
  • september 2017 (2)
  • augustus 2017 (5)
  • oktober 2016 (1)
  • maart 2016 (1)
  • februari 2016 (2)
  • januari 2016 (1)
  • november 2015 (1)
  • oktober 2015 (2)
  • september 2015 (3)
  • augustus 2015 (1)
  • juli 2015 (2)
  • september 2014 (1)
  • juli 2014 (2)
  • juni 2014 (6)
  • We gebruiken cookies op deze website
  • akkoord
  • niet akkoord

Neem contact op

Ype@pedeng.nl
06 55 10 76 37

 of gebruik het contactformulier

Open Google Maps Widget settings to configure the Google Maps API key. The map can't work without it. This is a Google's rule that all sites must follow.

Ype Akkerman

Wie ben ik

Met Pedagogisch Engagement wil ik bevorderen dat mensen die zich inzetten voor kinderen en jongeren meer waardering krijgen voor die inzet, meer gezamenlijk optrekken en als collectief een sterk pedagogisch vakmanschap aan de dag leggen. Kinderen … Lees verder

Copyright Femke Akkerman